Seculier verlangen

by: Henk van der Waal

Jeroen Mettes zadelt ons, mij in het bijzonder, met een ingewikkeld begrip op. Hij laat het tussen neus en lippen door vallen in de tweede band van zijn omvangrijke postume werk, koppelt het nog even aan de romantiek, maar dat is dan dat. Hoe hij het begrip verder vorm wilde geven, is vooralsnog onduidelijk en dat is weer prettig voor mij, want prikkelt de creativiteit en het eigen denken.

Wie een poosje staart naar die twee woorden, seculier verlangen, weet niet direct waarin nu het venijn zit van dit begrip. Omdat met het woord verlangen al zoveel is geïmpliceerd en daar direct een aantal boekenkasten mee over ons worden uitgestort, is het strategisch misschien het beste om ervan uit te gaan dat het opmerkelijke van dit begrip schuilt in het bijvoeglijk naamwoord seculier.

Seculier betekent wereldlijk, maar bevat stiekem wel een negatie. Het betekent wereldlijk in de zin van niet tot een orde of een religie behorend. Dat laatste is belangrijk. Want een seculier verlangen is daarmee een verlangen dat geen religieus verlangen is, of preciezer: een verlangen dat zich van het religieuze heeft ontdaan. Hoewel het seculiere verlangen zich zo dus expliciet losmaakt van de religie, ontleent het zijn horizon wel aan de religie. Het is een religieus verlangen dat zich als religieus verlangen probeert staande te houden zonder de religie.  Om vat te krijgen op het seculiere verlangen moeten we daarom weten wat een religieus verlangen is.

Toevallig werd ik gisteren tijdens mijn bezoek aan het belendende muziektheater weer eens met beide oren en beide ogen gedrukt op wat dat nu eigenlijk is religieus verlangen, zeg maar religieus pathos. De opera De legende van de onzichtbare stad Kitesj en het meisje Fevronja, van de Russische componist Korsakov (1844-1908) eindigt na drie uur tragedie en mysterie in een ingang in het goddelijke door de heldin van het verhaal: Fevronja. Zij kan maar geen genoeg krijgen van deze vereniging met God en blijft daar net zolang over doormekkeren tot het publiek volledig lamgeslagen achterblijft. We leren daar drie dingen uit: ten eerste dat religieus pathos of religieus verlangen uit is op de vereniging met God of Jezus of wie dan ook. Ten tweede dat het oersaai is omdat het geen enkele spanning in zich draagt en ten derde dat het aan ons eenentwintigste-eeuwers absoluut niet meer is besteed.

Mettes had het dan ook niet over religieus, maar over seculier verlangen, en dat in de context van de romantiek. Eigen aan de romantici was dat ze, na de rationalisaties van de Verlichting het gevoel en geloof nog een keer leven in wilden blazen. Het verlangen dat in de middeleeuwen op God was gericht en het hiernamaals en het eeuwige, was door diezelfde Verlichting en de twijfel aan het bestaan van God die zij had gebracht, wel volledig haar oriëntatiepunt kwijtgeraakt. Het verlangen ontdeed zich met andere woorden van God en werd in die zin seculier, maar het gevoel dat in dat verlangen schuil ging, was nog wel religieus geconnoteerd. Het verlangen naar de vereniging met of het opgaan in God werd zo een verlangen naar een opgaan in het andere of vreemde of hogere, zonder dat aan dat andere of vreemde of hogere nog een bestaan kon worden toegeschreven. Dit seculiere verlangen kon, eenmaal losgemaakt van de geloofsleer, daarom ook alle kanten opschieten. Er kwam een fascinatie voor sprookjes, voor geschiedenis, voor allerlei griezeligs enzovoort.

 

Daarna begon de geschiedenis van het seculiere verlangen. En de geschiedenis van dat seculiere verlangen is een geschiedenis die wordt gekenmerkt door horizontalizering en leegte en heeft zich grotendeels in de twintigste eeuw afgespeeld. Voor het gemak en om de vinger te kunnen leggen op het probleem dat er gedurende dit proces is ontstaan, knip ik die geschiedenis op in drie stukjes. Nadat de romantiek was uitgeraasd en het duidelijk werd dat er uit de hogere sferen niets terugkwam als je daar niet eerst een godheid in projecteert, ging de blik van verticaal naar horizontaal. Het verlangen naar een vereniging met God in het hiernamaals werd vervangen door een verlangen naar een ideale samenleving. Zo ontstonden de ideologieën die ons een groot deel van de vorige eeuw hebben bezig gehouden. Dat is het eerste en meest dramatische deel van de geschiedenis van het seculiere verlangen.

In het tweede hoofdstuk van deze geschiedenis verandert de blikrichting weer. Niet meer de ideale samenleving komt op de eerste plaats, maar de manier waarop het individu zichzelf ervaart. De blik richt zich naar binnen en het existentialisme is geboren. Het resultaat van die blik naar binnen is net zo seculier als de blik naar boven of naar buiten in de romantiek geworden was. Want net als in de hogere regionen wordt er in de diepte van de ziel ook niets aangetroffen. Toch is het die leegte die het afzetpunt wordt van de mogelijkheid om je eigen leven vorm te geven. Die leegte is er de garantie voor dat je niet vooraf geheel en al gedetermineerd bent en dat je dus zelf wat in de melk te brokkelen hebt.

Het derde hoofdstuk van deze korte geschiedenis van het seculiere verlangen wordt ingezet als die leegte die de mens voelt in zichzelf, hem angstig maakt. En omdat angst niet zo aangenaam is, wil de mens vluchten voor die angst en de leegte dempen, aan het zicht onttrekken. Dat lukt de mens het beste als hij zich overgeeft aan consumptie en plezier. Maar voor die overgave is die leegte, die de mens beschouwt als het centrum van zichzelf, een beletsel, een hindernis. De mens gaat er daarom alles aan doen om die leegte, dat centrum zelf, te kenschetsen als zijn laatste grote verzinsel: die leegte bestaat niet, en is niet meer dan een oneindige hoeveelheid verlangens, lichamelijke verlangens wel te verstaan, die om bevrediging vragen. Je kunt rustig stellen dat we midden in het laatste stadium van deze geschiedenis van het seculiere verlangen zijn aangekomen. Als dat proces is voltooid, is het seculiere verlangen overgegaan in een totale secularisatie van het verlangen.

 

Het zou jammer zijn als het seculiere verlangen eindigt in deze orgie van verlangens. Dat is voor even wel leuk en aangenaam, maar gaat toch snel vervelen. Om dat te voorkomen moeten we weer terug naar de aanvankelijke kern van het seculiere verlangen. Die kenschetste ik als het verlangen naar het zich verenigen met het hogere of andere of vreemde. Probleem daarvan was dat op het moment van verenigen dat andere oplost, zich voordoet als niets.

Nu we zo ver zijn gekomen, wordt ineens duidelijk dat het venijn van Mettes begrip niet alleen schuilt in het woord seculier, maar ook en vooral in het woord verlangen. Het zou zomaar kunnen dat verlangen niet de juiste wijze is om om te gaan met het andere. En er is een goede reden waarom dit zo is. Verlangen wil gestild worden, wil datgene waar het naar verlangt binnen de eigen zone brengen. Verlangen is er kortom op uit om zichzelf om zeep te helpen en daarmee ook de verhouding tot het andere of vreemde waarin degene die verlangt aanvankelijk staat.

Tegelijkertijd is het andere of vreemde, dat wat ons verre vooraf gaat en vooruit gaat en waar we nooit echt de vinger op kunnen leggen, datgene wat onze wereld opent, datgene wat ons de speelruimte biedt om te doen en te laten wat we willen en om te zijn wie we willen zijn. Maar in plaats van in het verlangen die speelruimte te overbruggen en op te lossen en zo onze eigen handelingsruimte te verdampen, gaat het erom het verschil en de afstand tot dat andere of vreemde uit te houden. De houding die deze verhouding uithoudt en daarmee ook uitlijnt zou je poëtisch of kunstzinnig of denkend kunnen noemen. Na het religieuze pathos en het seculiere verlangen en zijn geschiedenis zou het niet verkeerd zijn als we een dergelijke houding in ons bestaan vorm zouden weten te geven. Het zou het echte verlangen, het seculiere verlangen, levend kunnen houden.

 

Om daar een begin mee te maken tot slot een gedicht van mijn hand

 

roersel

 

als je er je vinger op legt

is het niet: of je dat nu

zacht of plots

ruw of traag

niettemin: de pijn

aan je oorsprong laat je

zijn wie je bent, is de lier

die licht steekt in je tijd

 

dus

 

als je keert en spreekt

en wijst en grijpt

verdwijnt het als

liefde in de dood

maar vergis je niet:

juist in dat wijken

ontrolt zich het

wekken van je wezen

 

 

Perdu, 24 februari 2013

Tags: , , ,

Comments are closed.