Send As SMS

vrijdag, juni 30, 2006

DE VIJFDE LEESRONDE: POËZIE

In deze vijfde leesronde ga je je verdiepen in poēzie.
Allereerst neem je de opdrachten uit de poëziemodule op in je leesverslag.
Vervolgens maak je in een groepje van 3 personen een leesverslag over een zestal gedichten.

Hoe ga je daarbij te werk?

In de mediatheek liggen een aantal dichtbundels.
1. Je maakt samen een keuze voor een dichter én een dichtbundel.
2. Je maakt een selectie van 6 gedichten die voldoende stof bieden om te analyseren.
3. Kopieer de gedichten, vermeld de volledige bron, en verdeel de gedichten over de groepsleden.
4. Zoek op Literom een biografie van de dichter.

Hoe maak je een verslag van een gedicht?
1. Je leest het gedicht aandachtig en je probeert te begrijpen wat de dichter wil zeggen.
2. Je maakt een verslag met behulp van de instructie in El Dorado pag. 106 / 107. Bij punt 4 (beoordeling) volg je de instructie voor het uitgebreid verslag.
3. Stap 1 en 2 herhaal je voor het tweede gedicht.

Maak een afspraak met z’n drieën voor de afsluitende bespreking. Deze bespreking moet minimaal de omvang hebben van 1 pagina A4-formaat.

1. Vergelijk de gedichten en geef enkele vormkenmerken die de gedichten gemeen hebben. (omvang, traditionele of moderne vorm, het genre, rijm, sfeer).
2. Is er sprake van overeenkomst in thematiek tussen de gedichten?
3. Zijn er elementen uit de biografie van de dichter die (duidelijk) herkenbaar zijn in de gedichten?

LEESVERSLAG 5 BESTAAT UIT:

· Kaft met daarop: naam van de dichter, naam van de bundel, naam van de groepsleden, naam van de docent, datum, illustratie [sic]
· Inhoudsopgave + paginanummering
· Antwoorden vraag 1 t/m 10 van de poëziemodule
· De zes gedichten
· Per gedicht een leesverslag
· De afsluitende bespreking (min. 1 pagina A4-formaat)
· De biografie van de dichter
· Een werkverslag: wie heeft welke gedichten geanalyseerd.

Zorg ervoor dat ieder groepslid de beschikking heeft over een eigen exemplaar voor het leesdossier! In WEEK 23 lever je per groepje 1 exemplaar in bij je docent.

KEUZELIJST POë[sic]ZIE

Maak een keuze uit het werk van de volgende dichters/dichteressen:

Judith Herzberg
Rutger Kopland
Ed Leeflang
Herman de Coninck
Remco Campert
Jean-Pierre Rawie
Jules Deelder
Anne [sic] Enquist
M. Vasalis
Willem Wilmink (geen kindergedichten !)
Lévi Weemoedt
Jan Eijkelboom
Willem van Toorn
Annie M.G. Schmidt (het werk voor volwassenen)
Hanny Michaelis
Remco Ekkers
Hans Vlek
Bart Chabot
Hans Dorrestijn
Rogi Wieg
Jan Arends
Hagar Peters [sic]
Quirien van Haelen (slam poetry; de laatste ontwikkeling op het gebied van poëzie [sic]; gedichten en informatie moet je van de website halen: www.quirien.com)
Bart Moeyaert
Menno Wigman

woensdag, juni 28, 2006

oorlog = vrede, olie = schone lucht, opinie = filler

Als je vandaag Vrij Nederland leest, zie je allereerst een sexy Nederlandse soldaat met een lekker groot machinegeweer (op de cover), en als je het blad dichtslaat leer je van een Amsterdamse buschauffeur dat Shell werkt aan een beter milieu, heus waar. Daartussen: genuanceerde opinies.

dinsdag, juni 27, 2006

as American as cherry pie



Oké, genoeg filmpjes. Komt eraan: De H van Harmens.

donderdag, juni 22, 2006

Een MC5 primer voor Bram

Donc, le [XXe] siècle n'est d'aucune façon celui des "idéologies", au sens de l'imaginaire et des utopies. Sa détermination subjective majeure est la passion du réel, de ce qui est immédiatement practicable, ici et maintenant.

-- Alain Badiou

*

O, en, zeer zijdelings gerelateerd: een heuse (gedeeltelijke) dramatisering van de rellerige première van Stravinski & co's Le Sacre du printemps in 1913. (Hier is de rest.) Ah, de BBC, een soort publieke omroep voor kunstliefhebbers...

De focus ligt natuurlijk helemaal op de reactie van het historische publiek. En de getergde kunstenaars. De muziek en choreografie e.d. zijn bijzaak. Op een of andere manier is alles (ook sprekende muziek en buitengewoon beeldende choreografie) abstract vergeleken met een Verhaal. Er bestaat zoiets als narratief totalitarisme, denk ik, of een totalitarisme eigen aan narrativiteit, d.i. de introductie van een psyche. VOORBEELD. Als je aan een schilderij een vierkant of een lantaarnpaal toevoegt, dan krijg je een compositie met een vierkant of een lantaarnpaal. Maar zodra je een mens toevoegt, wordt alles in de compositie onderworpen aan een perspectief op het geheel, een hiërarchie... Elke lijn krijgt een gevoelswaarde. De hele zaak wordt gefocaliseerd. Of liever: de zaak wordt door de kijker voorgesteld alsof de zaak wordt beleefd/waargenomen door een fictief bewustzijn.

En om een of andere reden is een verhaal beter verteerbaar dan wat dan ook. Popsterren leven voor 50% van leuke liedjes en voor 50% van sappige roddels. Zelfs McDonald's heeft behoefte aan dramatis personae.

dinsdag, juni 20, 2006

Links waar waarschijnlijk Bin Laden achter zit

Het niveau van de Nederlandstalige blogosfeer heeft inmiddels de gemiddelde cultuurbijlage wel overstegen. Deze week leren we bijvoorbeeld het volgende:
- Stein stottert niet
- Kwaliteit bestaat niet
- Marie Antoinette is niet oppervlakkig

Goed, die links kenden jullie allemaal al. Maar deze zes misschien nog niet. (Zizeks Perverts Guide to Cinema. Komt dit uit de recente documentaire? Of produceert Slavoj tegenwoordig rechtstreeks voor Youtube?)

*

Term van de week: 1% doctrine. Dick: "Als er één procent kans is (...), dan moeten we reageren als was het een zekerheid. Het gaat niet om onze analyse of het vinden van doorslaggevend bewijs. Het gaat om onze reactie."

Die 1% is een metafoor, neem ik aan. Of zouden de CIA & co hiervoor mathematische modellen hebben ontwikkeld? Het blijft hoe dan ook enigszins problematisch. Ik bedoel: als ik over het Rapenburg loop en ik zie Paul Cliteur of een andere Leidse vrijheidsstrijder, dan bestaat er waarschijnlijk ongeveer 1-2% kans dat ik hem de gracht in duw. Geeft dat de CIA het recht om me te kidnappen en te martelen? En hoe komen ze er überhaupt achter dat ik zulke snode plannen koester? O shit...

zondag, juni 18, 2006

Hammie denkt er het zijne van

vrijdag, juni 16, 2006

Bloomsday

James Joyce heeft onlangs een nieuw pak aan moeten schaffen, omdat het oude volkomen was versleten door het vele draaien in zijn graf. Daarom: niks over Joyce, maar een citaat over wat voor vreselijke dingen boeken wel niet zijn:
[The] books are finished. Which fascinates and irritates me. I will have to account for them. I will have to say things, answer questions. Things will be thought about them, and positions taken. What a pain! There will be consequences.

I feel like scrunching myself up into a little ball, becoming tiny, putting an end to this whole politics of presence and prestige. Stay in a corner with little things that don't interest anyone. To such an extent that I almost blame Gilles for having dragged me into this mess.

Until now I could talk, then turn my back on whatever I was saying. I was never really engaged. Now, everything has to be accounted for and people will hold me up to what I'm saying. The field is unified. The plane of consistency of writing doesn't let anything go, every blow is counted. It's something that fucking sends death right up my spine. Up until now, I could hide using all kinds of avoidance behaviorisms. But now, everything is inscribed.

-- Félix Guattari
Vgl. R.A. Cornets de Groot geciteerd door R.H. Cornets de Groot:

Het bestaan van een schrijver begint met zo'n eerste publicatie. Opeens een paar
brieven. Opeens een uitnodiging, voor dit, voor dat. En opeens ben je niemand,
of bijna niemand: een punt in een klein maar onbegrijpelijk net van communicatie, een provincie van de republiek der letteren, die uitsluitend uit zulke zenders en ontvangers als jij, niet uit mensen bestaat.
Huiveringwekkend. En ik denk zelfs niet dat het bestaan van mensen "achter" die onpersoonlijke tekenproducenten een troost is. Nee, misschien vind ik dat nog wel het meest griezelig. Alsof hun menselijkheid op monsterlijke wijze boven de tekens uitrijst, of er uit weglekt, als een smerig exces dat niet gesymboliseerd kan worden...

Ondertussen in Irak...

Dit is, geloof ik, een voorbeeld van wat Pasolini ooit "anarchie van de macht, het niet bestaan van geschiedenis" noemde:

Op het bord staat: "[Lt-korporaal] Boudreaux killed my Dad [...onduidelijk, maar waarschijnlijk zoiets als: "and then"] Knocked up my Sister!"

Ik vermoed dat die opgeheven duim een bewuste verwijzing is naar de Abu Ghraib foto's van een tijdje terug. Het blijft leuk. Sterker nog: het leuk blijven vinden is een plicht. Het is een vorm van troost, een constante in het bloedbad.

Uiteindelijk eindigt alles als entertainment voor onze jongens. Zo worden onze jongens immers opgevoed. Ze hebben recht op entertainment.

En dit (óók via onze anarchistische vrienden):



Stukje tekst:

And they said "Dirka dirka Mohammed jihad, sherpa sherpa something"
So I grabbed her little sister
And I put her in front of me
As the bullets began to fly
The blood sprayed from between her eyes
And then I laughed maniacally
Is dat niet naar een Bruce Springsteen nummer? "Dirka dirka etc." komt in ieder geval uit Team America: World Police, de poppenfilm van de makers van South Park. Ik vond dat een zeer aardige film, net zoals ik South Park een intelligente serie vind. Maar uhm, "politiek incorrect" zijn als teken van "onafhankelijkheid"? Leuk. Maar als fascisten en moordenaars je slogans gaan overnemen wordt het misschien tijd om partij te kiezen.

"Je moet alles kunnen zeggen"? Vooral een mooi ideaal voor mensen die iets te zeggen hebben, d.i. mensen met geweren, d.i. de rijkste Amerikanen.

Oh en...

"Je moet alles kunnen zeggen IN DIT LAND"? Vooral een mooi ideaal voor de lui die bepalen wat "dit land" is, d.i. directeuren, hoofdredacteuren en andere staatssecretarissen, d.i. lui die hun nationale positie verdienen doordat ze in laatste instantie internationaal altijd wel voor de mensen met geweren zullen stemmen.

donderdag, juni 15, 2006

DICHTERSALFABET: De G van Goudeseune

Helemaal tot aan het eind kan ik één liedje op de piano spelen.
Aha. Welk liedje is dat dan?
'In a sentimental mood' van Duke Ellington.
Oké.

Eén liedje.
Dat zeg je.
Vraag mij iets simpels te spelen en ik speel dat liedje.
Dat lijkt me wel, als je maar één liedje helemaal kunt spelen.
En hou er daarnaa mee op.
Als je een liedje helemaal tot aan het eind gespeeld hebt, dan houdt het op.
(Ellington zei ooit: ik kan pas voor iemand schrijven als ik weet
hoe hij pokert.)
Dat heb ik ook ooit ergens gelezen, meen ik.
Maar 'In a sentimental mood' van Duke Ellington,
Dat liedje dus. Overigens, als "maar" verwijst naar de vorige opmerking, dan had je die misschien niet tussen haakjes moeten zetten.
dat kan ik desnoods nu spelen,
Voor mij hoeft het niet per se.
nu ik zo publiek aan het dichten ben.
Dichten is een breed begrip. Op een dag worden we wakker en het hele leven zal doortrokken zijn van absolute Poëzie.
En public ben ik in een sentimentele bui, privé ben ik gewoon.
"Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg," zeggen we in Holland.

("Luister niet naar mij")

Ai, te laat.

Dit is niet het meest stompzinnige gedicht ooit geschreven. De titel staat natuurlijk bóven het gedicht, dus het is mijn eigen stomme schuld dat ik niet naar de waarschuwing heb geluisterd. Het is ook geen op arbitraire wijze in regels verdeeld proza. De regelafbreking valt steeds zorgvuldig samen met een syntactische pauze. En er staat geen enkel cliché in het gedicht. Er staat zelfs bijna helemaal niets in. De bundel heet niet voor niets Zen uit eigen werk (Atlas 2005).

De gedichten zijn een soort zen-spam. Zoals sommige spamberichten volkomen mysterieus blijven in hun intentie, zo mailt Koenraad Goudeseune ons over zaken die hem blijkbaar en mij zeker onverschillig laten. Er komen nogal wat borsten in de bundel voor, maar ze hangen er alle melancholisch en onaanraakbaar bij. Natuurlijk is er de verloren tijd, de herinnering, de foto, etc. Maar "ontploffen deed er niets".

Misschien lijd ik aan een terroristische persoonlijkheidsstoornis, maar ik vind het toch altijd wel fijn dat er ergens iets, op wat voor wijze dan ook, ontploft. Of niet "fijn", maar eerlijk. Ik houd van een poëzie die erkent dat er altijd wel ergens iets, op wat voor wijze dan ook, ontploft of op ontploffen staat. En dan bedoel ik niet mijn overvolle spamfolder.

*

En voordat de middelmatigheidsmilitie op mijn deur komt kloppen: ik ben mijn broodjeszaak aan het inrichten.

*

ANDER ONDERWERP. Voor abonnees van De Groene Amsterdammer: Kees 't Hart over Ongerijmd succes. Het stuk is als recensie misschien wat incoherent, maar in alle andere opzichten erg onderhoudend:

Wat dit gesloten kastesysteem voor de poëzie van de driehonderd getrouwen
betekent, heb ik mogen beleven toen ik afgelopen jaar als jurylid van de Ida
Gerhardt Prijs 2006 zo ongeveer alle officiële dichtbundels van de afgelopen
twee jaar heb gelezen: meer dan 140 bundels. Allemaal postmodern. Nou vooruit,
op tien na. Ik bedoel: allemaal last van onzekerheid, allemaal in verwarring,
allemaal rijmloos, allemaal schrijven dat taal niet alles is, allemaal wel eens
een filosofieboek gelezen, allemaal kenner van de Antieken, allemaal veel wit
tussen de regels, allemaal het Handboek voor de Poëzie van de Vijftigers uit het
hoofd geleerd, allemaal dezelfde rare afgebroken zinnen die je niet snapt,
allemaal een beetje verdrietig, allemaal piepkleine waarnemingen belangrijk
vinden, allemaal niet meer christelijk, allemaal poëzie heilig vinden, allemaal
weltschmerz, allemaal spleen, allemaal dezelfde romantische voorgangers
bewieroken (Rimbaud!), allemaal Plato-liefhebbers, allemaal van dezelfde kunst
houden, allemaal jong geweest en nu oud geworden, allemaal hetzelfde jargon. Nou
vooruit, op tien na. Allemaal tegen het kapitalisme, allemaal aardig voor dier,
mens en milieu, allemaal bezorgd, allemaal tegen verloedering, allemaal ernstig,
allemaal dromen van rust en stilte, allemaal sociaal-democraat.

Gadverdamme.

Plus: Wil Melker!

maandag, juni 12, 2006

Citaat van de dag, of: hysterie zoals het hoort

Alle wezenlijke begrippen zijn niet normatief maar existentieel.
Carl Schmitt

Hij bedoelt, geloof ik, dat je je begrippen niet uit het rijk der objectieve Ideeën trekt, maar ze formuleert in relatie tot hoe je in de wereld staat. Alle wezenlijke begrippen drukken verlangens uit, en zijn partijdig. "Objectivititeit", ecclecticisme, pluralisme: onwezenlijke vormen van begrijpen. Als je het hebt over "een pluriforme maatschappij" betekent dat volgens mij dat je simpelweg geen idee hebt van wat de maatschappij is.

Een live blogsymposium over Schmitt is hier te volgen.

*
Ik houd overal mee op en begin een broodjeszaak in de woestijn, waar alleen geregistreerde consumenten broodjes kunnen kopen.

zaterdag, juni 10, 2006

Thuis met een oude Vrij Nederland

Ik ken Christiaan Weijts vooral als columnist voor het Leidse studentenblaadje Mare. Daarin weet hij de toon te raken van een pedante Ronald Giphart met een Lolita-complex. Natuurlijk is het geenszins ondenkbaar dat zo'n type een meesterwerk heeft geschreven, maar deze exorbitant positieve recensie van zijn debuutroman Art.285b is ironisch bedoeld, toch?

We hebben hier te maken met een groots, geestig en diepzinnig werk dat
onmiddellijk bekroond zou moeten worden en het verdient vertaald te worden
buiten onze kleine grenzen, wanneer wij nu eens in die sector kwaliteit willen
exporteren.
De voorbeelden die recensent Geerten Meijsing vervolgens aanhaalt lijken me precies het tegendeel te bewijzen. Als voorbeeld van "een kernachtige uitspraak van Vicky" moeten we blijkbaar het volgende opvatten: "Me láten neuken? Ík ben degene die neukt!" "You got to be kidding," dacht ik. En toen bedacht ik me dat dat waarschijnlijk inderdaad zo was.

Toch ben ik er nog niet helemaal uit. Er zijn verschillende redenen om aan te nemen dat Meijsing niet ironisch is. Ik noem er enkele:

1. Vrij Nederland trekt elke week al een pagina uit voor het gezeik van de immer zure maar steeds minder scherpe Komrij. Nog eens twee pagina's sarcastische zelfbevlekking zou toch ook de redactie van de VN als excessief moeten voorkomen. Aan de andere kant, dit is de redactie die ervoor gekozen heeft om elke week een schilderij van een Bekend Persoon op de cover te zetten. IN VROLIJKE KLEUREN. Bovendien is het goed mogelijk dat de redactie de ironische toon gewoon niet opgevangen heeft. Titel van het stuk, illustratie, tussentitels: geen van alle hebben een hoog knipooggehalte.

2. Het stuk is onvoorstelbaar slecht geschreven. Als je uit de hoogte en sarcastisch doet over het werk van een ander, dan kijk je toch nog een keer extra naar je eigen proza, niet? De recensie staat vol fraaie passages, maar deze is mijn persoonlijke favoriet, zowel qua zinsbouw als inhoud:
Zelden een boek gelezen dat zo goed klínkt, vooral in de dialogen, maar ook in
de afwisseling van alinea's met korte algemene beschouwingen, soms louter
ironisch of sarcastisch, maar vaak buitengewoon diepzinnig: over de seks en
porno die de wereld van nu doen draaien (bij Dante nog de zogenaamde liefde),
over de enorme invloed van gsm-toestellen, sms-berichten en internet (voor
negenennegentig procent gevuld met porno, hij geeft u nog enige handige tips) op
ons leven, een invloed waarvan het effect ons nog onduidelijk is, maar die wel
volautomatisch het leven van de jongste generatie is gaan beheersen, waarvoor
alleen de seksuele marktwaarde van belang is, over, hoe zal ik het zeggen, het
gegeven dat alle vrouwen veil zijn, en juist dáárdoor pas goed aan de man
gelijkgesteld zijn, dat alle vrouwen min of meer borderliner zijn en dat
borderliners de aantrekkelijkste vrouwen zijn.
Jawel, dit is een zin van 143 woorden die géén onderwerp heeft. Ik weet dat Meijsing depressief is, maar is hij ook manisch? Het zou kunnen. Aan de andere kant, als je een boek prijst omdat het dialoog afwisselt met niet-dialoog, die soms A is en soms niet-A, dude, dan moet je dat toch wel ironisch bedoelen?

3. Weijts citeert Meijsings al dan niet lovende woorden op zijn website. Maar dat kan de uitdrukking zijn van Weijts' onwetendheid of gevoel voor humor.

4. Wellicht heeft Meijsing zelf óók een Lolita-complex:

Nog nooit een mooiere beschrijving gelezen van jonge bloedmooie meisjes, hun
gewaagde kleding en hun onverschillige, hooghartige houding in bar, disco of
gewoon op straat.
En inderdaad, die zin heeft ook geen onderwerp. Het stuk lijkt zowaar een blognotitie. Misschien is dit Meijsings idee van "schrijven met vaart"? In dat geval zou de stijl bewust gekozen zijn om enthousiasme voor het boek over te brengen. En dat is dan óók weer een mogelijke aanwijzing dat dit allemaal welgemeend is.

5. Meijsing noemt Weijts een "Houellebecq met humor". Dat is een raar compliment, want Houellebecq is bijzonder grappig. Haal de humor uit Houellebecq en je hebt Schopenhauer met wat flauwe science-fiction. De opmerking is echter nóg vreemder als zij ironisch wordt gelezen. Het compliment slaat al nergens op, dus de inversie van het compliment is dubbel zo onzinnig. Mogelijke conclusie: de recensie is geschreven in een vlaag van verstandsbijstering. En waanzin is moeilijk te verenigen met ironie. (Of is er eerder sprake van een beoogde ironische toon, die niettemin niet exact getroffen wordt, omdat de recensent delirisch is van afschuw?)

6. Meijsing is zeker niet alleen. Als Edwin Fagel zegt: "Wantrouw jubelende recensenten", bedoelt hij trouwens niet Meijsing, geloof ik. Fagels recensie verscheen volgens mij iets eerder. De toon van zijn stuk is trouwens even moeilijk in te schatten:

De auteur legt het ons allemaal keurig uit: de liefde voor Rosetta staat voor
Sebastiaans romantische verlangen naar harmonie, de liefde voor Victoria voor
zijn verlangen naar spanning en seks.

Tel daar het grote aantal subtiele verwijzingen naar andere (al dan niet literaire) werken bij op - er wordt zelfs verwezen naar een anekdote over Reve die ons is overgeleverd door een interview met Hanny Michaelis! - en de conclusie moet zijn dan we met Art. 285b een ontstellend rijk boek hebben.

Een anekdote over Reve die ons is overgeleverd door een interview met Hanny Michaelis! Holy De Avonden, Batman, ik ruik een Nobelprijs!

(En dat is dus een voorbeeld van duidelijke ironie, mensen.)

Als Fagel ook ironisch is, dan lijkt er sprake van een ironisch complot tegen Christiaan Weijts, wat opmerkelijk genoemd mag worden. Zo erg kan het allemaal toch niet zijn? Nee, maar zo goed kan het allemaal óók niet zijn. Hmmm... Ik reik een al dan niet ironische Prijs uit aan wie me overtuigt van de toon van Meijsing.

vrijdag, juni 09, 2006

Verloren tijd

Ik ben blijkbaar eindelijk oud genoeg om Proust werkelijk te kunnen waarderen. Dat is enigszins verontrustend.

*

Ik verkeer op alle gebieden in tijdnoot, maar troost me met het feit dat tijd de vijand is van het kapitalisme:
De fundamentelere fictie van het kapitalorganisme is dat zij in haar productiesnelheid en –versnelling denkt de causale motor te zijn van wat er gebeurt. Indien er iets is dat het kapitalorganisme vreest is het het gebeurtenisloze gebeuren.
Dit doet me enigszins denken aan een formule van Maurice Blanchot: de schrijver is iemand die zijn stilte oplegt aan het gezever. Die stilte is, geloof ik, niet tegengesteld aan spreken. Ze laat eerder een gebroken, gedecentreerd spreken aan het woord komen, een soort lulloos gelul, waarin zich niets anders voltrekt dan het gemurmel van de taal zelf, als een gebeurtenisloos gebeuren.

Interessant is dat Blanchot juist hier de toon van het literaire werk meent te moeten lokaliseren. Lang, fascinerend citaat in het Engels:
To write is to make oneself the echo of what cannot cease speaking -- and since it cannot, in order to become its echo I have, in a way, to silence it. I bring to this incessant speech the decisiveness, the authority of my own silence. I make perceptible, by my silent mediation, the uninterrupted affirmation, the giant murmuring upon which language opens and thus becomes image, becomes imaginary, becomes a speaking depth, an indistinct plenitude which is empty.

(...)

When we admire the tone of a work, when we respond to its tone as to its most authentic aspect, what are we referring to? Not to style, or to the interest and virtues of the language, but to its silence precisely, this vigorous force by which the writer, having been deprived of himself, having renounced himself, has in this effacement nevertheless maintained the authority of a certain power: the power decisively to be still, so that in this silence what speaks without beginning or end might take on form, coherence, and sense.

The tone is not the writer's voice, but the intimacy of the silence he imposes upon the word. This implies that the silence is still his -- what remains of him in the discretion that sets him aside.

(L'Espace littéraire)
Toon is volgens Blanchot dus zoiets als het stil-zetten van het gelul, er een "beeld" van maken, een freeze frame a.h.w. Maar het is pas in deze still/stilte dat het gelul zonder begin of einde waarneembaar wordt. Ik heb moeite me daar iets bij voor te stellen, maar het is duidelijk dat Blanchot meer op het oog heeft dan de zoveelste mystieke poëtica van de witregel. (Hij heeft het immers niet per se over poëzie.)

Dat een literaire tekst een soort gebeurtenisloos gebeuren is lijkt me evident. Het is misschien daarom dat we -- zelfs als we er met enig plezier in meegaan -- de verhyping en spectacularisering van literatuur wantrouwen, d.w.z. elke poging om van een boek een Gebeurtenis te maken, een punt op de agenda van een marketingbureau. Dat wil niettemin niet zeggen dat literaire tijd minder fictief is dan kapitale tijd. Ze is eerder nóg fictiever.

Is "gebeurtenisloos gebeuren" geen aardige algemene definitie van fictie? Er gebeurt vanalles, maar in wezen gebeurt er niks.

Het lezen van literatuur is altijd verloren tijd. Het is een totaal zinloze activiteit, zelfs als je het voor je werk doet. (Nee, juist dan!) Maar wat we misschien wel van deze non-activiteit kunnen "leren", is dat het tot het karakter van tijd überhaupt behoort verloren te zijn.

donderdag, juni 08, 2006

2 of 3 dingen

Het journaal noemde zojuist de dood van al-Zarqawi "een psychologische overwinning op het Kwaad". Is er een ander soort overwinning in zicht? Gaan we Bush en Blair als Frodo en Sam naar Mordor zien reizen om het Kwaad voorgoed de wereld uit te helpen?

Natuurlijk is het Kwaad überhaupt een psychologische of symbolische grootheid. Het is iets dat je niet vaak genoeg op kunt blazen, ontvoeren, martelen, of neerschieten. Er zullen nooit genoeg kruistochten zijn, want elke priester van het Kwaad die je doodt, sterft in de naam van een onsterfelijk cultus. (Geen wonder dat Michel Houellebecq zo'n fan is van H.P. Lovecraft!)

Het Kwaad lijkt wat op de Markt: niemand heeft het ding ooit gezien, lijkt telekinetisch aangedreven te worden door psychologische overwinningen en onzekerheden, en heeft ondertussen bijzonder reële consequenties "on the ground".

*

THIS JUST IN: Breukers en Droog geen avant-gardisten!

*

Vriezen vindt van ritme:
...eens kijken wat er gebeurt als je metrum opvat als een resultante van het ritme. (waarbij wat men normaliter een "metrum" noemt nu een specifiek geval wordt van metrum, namelijk een puur regelmatig metrum). Je zou bijvoorbeeld kunnen zeggen dat het metrum in eerste instantie het karakter is van een opeenvolging van ritmische eenheden (versvoeten, motieven) - waarbij metrum ook een zekere interne variabiliteit mag hebben. Metrum is dan een (al of niet regelmatige) herkenbaar bewegingstype dat uit de ritmiek opstijgt.
Ik vind "metrum" hier een problematisch woord, gewoonweg omdat ik het niet los kan denken van een regelmatig en voorgevormd schema. Misschien is "maat" wat? "Measure"? "Cadans"? Ik heb het in mijn essay over "poëtisch ritme" i.t.t. het ritme van de natuurlijke taal, en zie het eerste als een intensivering van het tweede. Die intensivering kan all the way gaan tot metrum in de klassieke zin: een schema dat je je ruimtelijk kunt voorstellen, los van de temporele ontvouwing die elk concreet ritme is. Extreme intensivering (bijvoorbeeld realisatie van elke metrisch voorgeschreven versvoet) slaat om in extreme saaiheid. Variabiliteit is dus eigen aan "strikt" metrische poëzie, tenminste als die niet doodsaai wil zijn.

Het lijkt of Samuel met zijn nieuwe onderscheid tussen poëtisch ritme en metrum in bredere zin, in ieder geval de ruimtelijke metafoor van metrum in stand houdt. Metrum is een "karakter", een "herkenbaar type". En herkenning is, net als alle traditionele epistemologische categorieën, gekleurd door een ruimtelijke voorstelling van zaken. Kennen is kijken, een licht werpen op iets. Je iets voorstellen is iets vóór je stellen, als Gegen-stand, zoals de Duitsers zo plastisch en ruimtelijk kunnen zeggen. Her-kennen is iets voor de tweede keer zien. Zelfs Plato's Ideeën moeten intellectueel worden "geschouwd". "Typus", "tupos": beeld, impressie...

Bovendien lijkt metrum iets globaals: het karakter van een geheel, of een geheel als karakter, d.w.z. een individu. Is ritme dan lokaal? Als ik het goed lees moet ritme in ieder geval worden geïnterpreteerd als een opeenvolging van steeds lokale momenten (een versvoet, een motief, etc.). De spanning tussen ritme en metrum is dan een spanning tussen lokaal en globaal, waarbij het globale karakter van een gedicht op een of andere manier oprijst uit lokale herhalingen.

Misschien kun je metrum in deze zin nog het best omschrijven als een ritmisch gezicht. Het gedicht is dan toch weer een soort icoon geworden, en hoewel dat in zekere zin onvermijdelijk is, vind ik het altijd gevaarlijk om iets dergelijks te fetisjeren. Niet dat ik denk dat Samuel dat doet overigens. (Ik heb geen idee. Hij is nog maar pas begonnen met zijn ritme feuilleton.) Maar ik vertrouw het iconische niet, omdat het het fetisjobject par excellence is.

Bovendien kun je even gemakkelijk een tegengesteld (of complementair?) argument maken en stellen dat het globale karakter van een gedicht voortdurend verstoord wordt door de aandacht die het ritme ieder moment op militante wijze voor zichzelf opeist.

Ik ben uiteindelijk misschien meer geïnteresseerd in de tics van het gezicht: het knipperen van de ogen, het samentrekken van een spier, een openvallende mond, wat druipend speeksel... En de opeenvolging daarvan, als een fluctuerende lijn van affect, die niets herkenbaars of menselijks meer heeft. (Hoewel een gezicht in laatste instantie ook niet veel meer is dan een organisatie van tics.)

dinsdag, juni 06, 2006

DICHTERSALFABET: De G van Godijn

Wat is in vredesnaam de toon van een gedicht? Het zal iets te maken hebben met de houding van een spreker t.a.v. wat hij zegt en tegen wie hij het zegt. In dat geval is toon per definitie lyrisch te noemen; een epische spreker neigt er immers naar te verdwijnen achter de "objectiviteit" van zijn vertelling. M.a.w. de epische spreker verbergt zijn attitude. (Wat natuurlijk niet wil zeggen dat er geen lyrische epiek is, of epische lyriek, en dat die categorieën überhaupt nooit zuiver zijn, en daarom slechts in beperkte mate relevant. Want het verbergen van je houding is óók een houding, etc.)

Maar goed, ik zou daarom de opening van dit gedicht van Bruce Andrews lyrisch noemen:
Dear World, fuck off advice ingredients, empty swing. Studies show that couples who try to avoid arguments tend to average higher happiness scores. Sizes carried, class analysis, men's consciousness-raising, medieval robbers, no one seems to know how many.
De toon wijkt nogal af van de toon die we traditioneel met lyriek associëren: een intieme, gedragen, vaak melodieuze toon. Kortom, Andrews is geen Wordsworth:
For thou art with me here upon the banks
Of this fair river; thou my dearest Friend,
My dear, dear Friend; and in thy voice I catch
The language of my former heart, and read
My former pleasures in the shooting lights
Of thy wild eyes. Oh! Etc.
Maar beide passages geven uitdrukking aan een houding. Andrews' "fuck off" is daarom niet minder lyrisch dan de manier waarop Wordsworths spreker zijn "dear, dear Friend" uitnodigt tot de intimiteit van zijn gedachten. De uitroep "Oh!" heeft vervolgens minder betrekking op de houding t.a.v. de aangesprokene, dan op de houding t.a.v. wat er gezegd/gedacht/gevoeld wordt. "Oh!" is natuurlijk dé klassieker onder de toonaangevers. Je plakt het bijvoorbeeld voor een zelfstandig naamwoord en O! het wordt ineens opgeladen met expressiviteit. Vergelijk:
saisons, châteaux
met:
Ô saisons, ô châteaux
(En je zou het nog bonter kunnen maken door bezittend voornaamwoorden en uitroeptekens toe te voegen:
Ô mes saisons! ô mes châteaux!
Maar dat wordt misschien wat te veel van het goede. Toon moet op een of andere manier altijd beheerst zijn, ook een uitbundige toon.)

De uitdrukking "fuck off" kan op soortgelijke wijze functioneren:
Fuck off, seizoenen; fuck off, kastelen
Het enige verschil is dat "fuck off" een heel ander soort houding aanduidt dan "O!". Én dat het gebruik van een eigentijds woordje als "fuck" in een gedicht al snel wordt gezien als gimmick, terwijl "O!" verwijst naar een (al dan niet ironische) verwerking van de Traditie. Whatever.

Iets anders dat opvalt als je Andrews met Wordsworth vergelijkt, is dat het niet alleen woordjes als "Oh!" en "fuck off" zijn die de toon bepalen, maar bijvoorbeeld ook de syntaxis. Wordsworths spreker volgt min of meer de vriendelijke, vloeiende kronkellijn van een "fair river", en omringd daar als het ware de toegesprokene mee. Het is de verbale variant van een omhelzing. Andrews daartentegen laat zijn eerste zin, onmiddellijk na de apostrof "Dear World, fuck off", grammaticaal ontsporen. De zin die volgt is grammaticaal correct, maar valt in alle opzichten uit de toon. Het is een zin die uit het wetenschapskatern van de krant geknipt zou kunnen zijn. Veel anti-lyrischer kan het niet worden. Bovendien is onduidelijk wat de relatie is tot het voorgaande. Hebben we hier überhaupt nog met dezelfde spreker te maken?

Het ligt voor de hand om te zeggen: "Nee, natuurlijk niet. Het doet er helemaal niet toe wie spreekt. Dit is een postmodern gedicht! Laat de tekstuele frissons hun werk doen, en geef je over aan de jouissance. Lyrische subjectiviteit is een ideologische constructie, man!" En dat klopt ook wel. (Nee, echt, lyrische subjectiviteit is een ideologische constructie. Een constructie omdat het niet vanzelfsprekend is dat een tekst samenvalt met het homogene discours van een fictieve spreker; ideologisch omdat dit fenomeen gepresenteerd wordt als juist wel vanzelfsprekend.) Maar de voortdurende verschuiving van toon, en dus van houding, heeft een tonaal effect op hoger niveau. Ze duidt op een ongemakkelijke houding t.a.v. elke vorm van dominante subjectiviteit, van subjectiviteit als dominantie. Of wat anders en breder geformuleerd: het Andrews-effect komt neer op een hysterisering van blanke, heteroseksuele mannelijkheid. (Vgl. Spahr) En dat maakt het werk hyperlyrisch.

(Niet te verwarren met hypertoegankelijk, hoewel Andrews dat misschien óók is.)

Deze hyperlyrische toon kan echter niet meer aan een fictieve spreker worden toegeschreven. Sprekers volgen elkaar immers in hoog tempo op, terwijl de boventoon (ondertoon?) constant blijft. Dan moet deze toon wel een uitdrukking zijn van de houding van de schrijver t.a.v. zijn eigen tekst, zijn schrijverschap, en zijn mogelijke lezers. En misschien is dat wat men in de goede oude tijd bedoelde met "the politics of poetic form"? Of wat Roland Barthes bedoelde toen hij écriture de ethische component van literatuur noemde?

En heeft niet elk gedicht een hyperlyrische toon? Ook als die niet duidelijk hoorbaar is? Ook het schijnbaar ontbreken van een toon -- Barthes' "nulgraad van het schrijven" -- is de uitdrukking van een houding.

Waarom zou je dát bewuste woord kiezen? Of dat leesteken? En waarom niet? Etc.

*

Wouter Godijn, Kamermuziek of de weg naar de onverschilligheid (Contact 2005).

Uit het tweede gedicht, "Liefdevol":
. . . mijn vriend

die ook zeurde, maar zo lekker
als een ruisende gaskachel of een heel dik kinderboek
en dan was je klein en dan ging je erin

lezen en aan je nagels knabbelen
en nu heb ik niets meer mede te delen, helemaal
niets, er is een soort vacuüm in mijn hoofd dat groter en groter wordt als een opzwellende
fles melk, maar ik ga gewoon verder, zoals eenden
beginnen te vrijen als er nog ijs op de sloten ligt
omdat ze voelen dat het nog niet afgelopen is.
(Wat kan mij gebeuren? Gerrit Komrij

prijst mijn verzen en iedereen houdt van mij, o joepie!)
De toon van deze bundel kan heel aardig worden getypeerd als "een ruisende gaskachel", d.w.z.: gezellig gezeur. Of: een soort gelul waarin je kunt wonen. (Dat zal de "kamermuziek" uit de titel zijn.)

Godijn is de dichter van de alleszins draaglijke lulligheid van het bestaan. Misschien is dat wel zijn project: het bestaan lulliger en dus draaglijker maken m.b.v. woorden. Zo lijkt me het verder ongemotiveerde parlando te functioneren in deze bundel. Nietszeggende spreektaal is natuurlijk gebakken lucht; maar als het een gebakken-aardappeltjeslucht is, dan kunnen we daar uitstekend mee leven.

Ook op andere niveaus is sprake van domesticatie. Het gedicht “Van blad naar blad” begint zo:
De vluchtige keukenmeidenroman van het licht, hoe het
rent: van blad naar blad. Je denkt:
de Elbe stroomt over, maar dat blijkt
kraan vergeten.
De dichter kiest ervoor de Elbe niet te laten overstromen; hij kiest voor een meer gedomesticeerd beeld. Dat is ook een kwestie van toon, van houding.

Inhoudelijk of thematisch komt die houding tot uitdrukking in een van de laatste gedichten in de bundel, “Okapi”, dat ik in zijn geheel citeer:
De man kreeg het gevoel dat er iets in zijn hoofd
(mocht u zich afvragen: hoe was het dan daarbinnen?

vóór dat gevoel, probeer u eens voor te stellen:
u-bent-in-een-walnoot,

groter alleen en niet zo donker; de schemering dwaalt er besluiteloos
van het ene grimmig zwijgende meubelstuk naar het andere)

in aspergesoep veranderde of in koninginnesoep,
zo’n zacht, etherisch soepje dat haar smaak
verlegen laat zien aan je tond

en hij legde zijn vrouw uit dat het doel van de moraal de moraal was,
haar enige doel, jawel.

Zijn vrouw glimlachte liefdevol en zei:
nu wil ik jou een verhaal vertellen:

Als we over twee jaar niet verhuizen,
zou ik de badkamer willen laten opknappen

nieuwe keuken en de muur naar de bijkeuken
laten we er dan uit het klinkt veel ingewikkelder als je het vertelt

en zijn dochter zei: ‘De film is nog niet afgelopen;
ik kan niet worden aangekleed, dat is beslist onmogelijk’,

en de man kreeg de indruk dat de verhalen van zijn vrouw en zijn dochter
de schapen waren die hij ’s nachts probeerde te tellen
en dat ze verdwenen op het moment dat ze boven het hek zweefden.

De atmosfeer in de tuin was geurig en geheimzinnig
en de stem van zijn vrouw
dreef naar hem toe als een zeilboot op een meer dat zich te loom voelde

om te golven,
zich alleen zo nu en dan behaagziek uitrekte

en de man glimlachte voldaan.
De man -- een piekerend, naar zin verlangend personage -- geeft zich uiteindelijk welwillend over aan praktische zinloosheid, loomheid en mysterie, hier (nogal traditioneel qua genderverdeling) gesymboliseerd door zijn vrouw en dochter.

Er wordt wel verlangd, gepiekerd en zelfs geleefd in deze gedichten, maar we krijgen toch de indruk dat we dat beter niet doen. Godijns wereldbeeld is pessimistisch. Ik hoor echo's van Sofokles (“Vijftiende danspas”), Schopenhauer (“Zestiende en laatste danspas”) en Teleac (“Iets doms”). Natuurlijk komt ook Genesis er aan te pas, m.n. in de reeks “Hoe het gedicht ‘Over de verbranding van de kinderboerderij en Jeanne d’Arc’ het lullige dansje in de sneeuw onder de knie probeerde te krijgen”:
Het leven is het resultaat van verleiding
-- verleiding die moreel niet te verantwoorden is.
Ik ga nu verder met mijn lezing.
Ik verzoek het publiek om stil te zijn.

Bezweek de Schepper voor verleiding of

hield hij wilskrachtig stand?
Schepper bezweek.

De eerste vier miljard jaar:
alleen algen.
Veel beter.

(uit: “Derde danspas”)
De weg naar de onverschilligheid is de weg terug naar de algen. Dat is moeilijk, maar we lijken er te komen in deze gedichten: het punt waar het woord “moraal” even veel gewicht heeft als het woord “okapi”. Het Nirwana is uiteindelijk een manier van kijken, een manier van spreken, kortom: een kwestie van toon. De dichter kiest er voor de Elbe niet te laten overstromen, en die overstroomt dan ook niet.

Maar de toon -- gezet door de huiselijk-lullige beelden, de pessimistische gemeenplaatsen, en vooral de jovialiteit -- gaan na verloop van tijd en zeker na herlezing behoorlijk irriteren. Als Napoleon in het laatste gedicht wordt aangesproken met “Nappie, ouwe jongen”, heb ik het wel gehad met het exces aan parlando.

Maar tegelijk vind ik dat ook weer interessant: parlando als exces. Irritant parlando. "O joepie" lees ik natuurlijk meteen als sarcastisch, maar bij tweede lezing lijkt ook het sarcasme niet helemaal op zijn plaats. Terwijl de lyrische toon lijkt te schommelen tussen vriendelijk onverschillig en vijandig onverschillig, zonder ooit echt ongezellig te worden, is de hyperlyrische toon misschien absoluut onverschillig. Dat zou betekenen dat werkelijk helemaal NIETS er toe doet voor deze poëzie, zelfs niet haar eigen "weg naar de onverschilligheid", d.i. de bundel Kamermuziek of de weg naar de onverschilligheid. Missie geslaagd! Maar de vraag blijft dan: "Who cares?" Waarom zou ik iets moeten geven om poëzie die van zichzelf meent dat ze er netzogoed NIET had kunnen zijn?

(Dat is uiteindelijk weer een waardevolle vraag, dus ik ben hier blijkbaar nog niet helemaal klaar mee.)

*

Next up: De G van Goudeseune.

zondag, juni 04, 2006

Poème électronique (1958)

Ook weer zo'n typisch geval van "avant-garde".

zaterdag, juni 03, 2006

Enige opmerkingen n.a.v. geruchten en gesprekken, m.a.w. géén bespreking van het nieuwe boek van Thomas Vaessens

Wanneer schrijft er eens iemand een boekje dat de mythe ontkracht dat poëzie ooit NIET "het tijdverdrijf voor enk'le fijne luitjes" is geweest? Het lezerspubliek van nu is op geen enkele manier te vergelijken met dat van vóór de Franse Revolutie, vóór universele alfabetisering, etc. De "gewone lezer" van de consumptiedemocratie projecteren op een pre-moderne maatschappij = de geschiedenis behandelen als een reeks modeverschijnselen, waarin niets wezenlijk verandert, behalve trends en consumptiepatronen.

*

"Romantiek" is NIET hetzelfde als "avant-garde". (Duh!) Maar BEIDE hebben naast een "elitaire" tendens ook populariserende, democratiserende tendenzen. Denk aan de romantische interesse in en verwerking van volkscultuur (sprookjes, liedjes, etc). Denk aan Bretons synthese van Marx en Rimbaud. Etc. etc. ETC. Het schrijven in een "language near to the language spoken by men" is een van de speerpunten van Wordsworths "Preface" bij the Lyrical Ballads. Etc.

*

De literatuurgeschiedenis benaderen in termen van vadermoord is veel minder een "romantisch" ding van verschillende generaties dichters, dan van bepaalde letterkundigen, die op deze manier de literatuur kunnen beschrijven ALSOF ze zich autonoom van de rest van de samenleving ontwikkelt, met hier en daar een oppervlakkige verwijzing naar historische "context".


*

De marginalisering van poëzie heeft niets te maken met het feit dat ze niet gelezen wordt. Ik durf te wedden dat de Sonnetten van Shakespeare nu meer lezers hebben dan in de Renaissance. Ik durf zelfs te wedden dat Anneke Brassinga nu meer lezers heeft dan de Sonnetten in de Renaissance.

De marginalisering van poëzie is geen marginalisering t.o.v. "het volk". Integendeel, literatuur is nooit van "het volk" geweest, en het ideaal van een literatuur voor "het volk" is een door en door modern ideaal. Elke moderne schrijver van enig belang is een democratisch schrijver. Tegelijkertijd echter worstelt hij met een literaire standaard die aristocratisch genoemd kan worden. Dat is het fundamentele probleem van de romantische en post-romantische dichter: zijn ideale publiek, zijn "volk", ontbreekt, en hij moet het op een of andere manier zelf ter wereld brengen. Al schrijvende. En die paradox is wat hem wezenlijk een vernieuwer maakt, NIET zijn Oedipus-complex.

(Het essentiële verschil tussen democratie en populisme: populisme neemt a priori aan dat er zoiets bestaat als "het volk", één en onverdeeld, en altijd in zijn recht, terwijl het arbitrair geïdentificeerd wordt met de pratende hoofden die men op televisie ziet. Literair populisme wordt te snel verward met democratische literatuur. Paradigmatisch literaire democraat: Hölderlin. Die jongen was ook totaal niet geïnteresseerd in vadermoord, en Schiller behandelde hem zeker niet vriendelijk!)

*

Aimé Césaire (vert. Simon Simonse):

En die dikkopjes in mij aan mijn wonderbaarlijke afkomst ontsproten!
Zij die het buskruit noch het kompas hebben uitgevonden
zij die nooit de stoomkracht of de elektriciteit hebben weten te temmen
zij die de zeeën noch het luchtruim hebben verkend
maar het land van het lijden kennen ze tot in zijn kleinste uithoeken
zij voor wie alle reizen ontwortelingen waren
zij die lenig zijn gebleven van het knielen
zij die zijn geknecht en gekerstend
die met verbastering zijn ingeënt
tamtams van lege handen
loze tamtams van klinkende woorden
potsierlijke tamtams van afgeleefd verraad

Broeierige ochtendschemer van voorouderlijke warmte en vrees
overboord met mijn uitheemse rijkdommen
overboord met mijn onvervalste onoprechtheid
Maar welk vreemd gevoel van trots doorstraalt me eensklaps?

*

André Breton over de poëzie van Césaire: "De meest ordinaire stof, het lelijke, de alledaagse sleur, zet zij om, niet langer in die afgedankte steen der wijzen, goud, maar wel in vrijheid."


*

En nu ik toch op dreef ben, de marxistische literatuurwetenschapper Leon Trotski, in praise of ultrareactionair Céline (ondanks alles toch een literair democraat):
The struggle against pretense in art always grows to a lesser or greater measure
into the struggle against the injustice of human relations. The connection is self-evident: art which loses the sense of the social lie inevitably defeats itself by affectation, turning into mannerism.
*

Meer coherent betoog over Godijn komt nog steeds, maar ik ben er nu even niet. Cthulhu moet worden gevoed.