Thuis met een oude Vrij Nederland
Ik ken Christiaan Weijts vooral als columnist voor het Leidse studentenblaadje Mare. Daarin weet hij de toon te raken van een pedante Ronald Giphart met een Lolita-complex. Natuurlijk is het geenszins ondenkbaar dat zo'n type een meesterwerk heeft geschreven, maar deze exorbitant positieve recensie van zijn debuutroman Art.285b is ironisch bedoeld, toch?
Toch ben ik er nog niet helemaal uit. Er zijn verschillende redenen om aan te nemen dat Meijsing niet ironisch is. Ik noem er enkele:
1. Vrij Nederland trekt elke week al een pagina uit voor het gezeik van de immer zure maar steeds minder scherpe Komrij. Nog eens twee pagina's sarcastische zelfbevlekking zou toch ook de redactie van de VN als excessief moeten voorkomen. Aan de andere kant, dit is de redactie die ervoor gekozen heeft om elke week een schilderij van een Bekend Persoon op de cover te zetten. IN VROLIJKE KLEUREN. Bovendien is het goed mogelijk dat de redactie de ironische toon gewoon niet opgevangen heeft. Titel van het stuk, illustratie, tussentitels: geen van alle hebben een hoog knipooggehalte.
2. Het stuk is onvoorstelbaar slecht geschreven. Als je uit de hoogte en sarcastisch doet over het werk van een ander, dan kijk je toch nog een keer extra naar je eigen proza, niet? De recensie staat vol fraaie passages, maar deze is mijn persoonlijke favoriet, zowel qua zinsbouw als inhoud:
3. Weijts citeert Meijsings al dan niet lovende woorden op zijn website. Maar dat kan de uitdrukking zijn van Weijts' onwetendheid of gevoel voor humor.
4. Wellicht heeft Meijsing zelf óók een Lolita-complex:
5. Meijsing noemt Weijts een "Houellebecq met humor". Dat is een raar compliment, want Houellebecq is bijzonder grappig. Haal de humor uit Houellebecq en je hebt Schopenhauer met wat flauwe science-fiction. De opmerking is echter nóg vreemder als zij ironisch wordt gelezen. Het compliment slaat al nergens op, dus de inversie van het compliment is dubbel zo onzinnig. Mogelijke conclusie: de recensie is geschreven in een vlaag van verstandsbijstering. En waanzin is moeilijk te verenigen met ironie. (Of is er eerder sprake van een beoogde ironische toon, die niettemin niet exact getroffen wordt, omdat de recensent delirisch is van afschuw?)
6. Meijsing is zeker niet alleen. Als Edwin Fagel zegt: "Wantrouw jubelende recensenten", bedoelt hij trouwens niet Meijsing, geloof ik. Fagels recensie verscheen volgens mij iets eerder. De toon van zijn stuk is trouwens even moeilijk in te schatten:
(En dat is dus een voorbeeld van duidelijke ironie, mensen.)
Als Fagel ook ironisch is, dan lijkt er sprake van een ironisch complot tegen Christiaan Weijts, wat opmerkelijk genoemd mag worden. Zo erg kan het allemaal toch niet zijn? Nee, maar zo goed kan het allemaal óók niet zijn. Hmmm... Ik reik een al dan niet ironische Prijs uit aan wie me overtuigt van de toon van Meijsing.
We hebben hier te maken met een groots, geestig en diepzinnig werk datDe voorbeelden die recensent Geerten Meijsing vervolgens aanhaalt lijken me precies het tegendeel te bewijzen. Als voorbeeld van "een kernachtige uitspraak van Vicky" moeten we blijkbaar het volgende opvatten: "Me láten neuken? Ík ben degene die neukt!" "You got to be kidding," dacht ik. En toen bedacht ik me dat dat waarschijnlijk inderdaad zo was.
onmiddellijk bekroond zou moeten worden en het verdient vertaald te worden
buiten onze kleine grenzen, wanneer wij nu eens in die sector kwaliteit willen
exporteren.
Toch ben ik er nog niet helemaal uit. Er zijn verschillende redenen om aan te nemen dat Meijsing niet ironisch is. Ik noem er enkele:
1. Vrij Nederland trekt elke week al een pagina uit voor het gezeik van de immer zure maar steeds minder scherpe Komrij. Nog eens twee pagina's sarcastische zelfbevlekking zou toch ook de redactie van de VN als excessief moeten voorkomen. Aan de andere kant, dit is de redactie die ervoor gekozen heeft om elke week een schilderij van een Bekend Persoon op de cover te zetten. IN VROLIJKE KLEUREN. Bovendien is het goed mogelijk dat de redactie de ironische toon gewoon niet opgevangen heeft. Titel van het stuk, illustratie, tussentitels: geen van alle hebben een hoog knipooggehalte.
2. Het stuk is onvoorstelbaar slecht geschreven. Als je uit de hoogte en sarcastisch doet over het werk van een ander, dan kijk je toch nog een keer extra naar je eigen proza, niet? De recensie staat vol fraaie passages, maar deze is mijn persoonlijke favoriet, zowel qua zinsbouw als inhoud:
Zelden een boek gelezen dat zo goed klínkt, vooral in de dialogen, maar ook inJawel, dit is een zin van 143 woorden die géén onderwerp heeft. Ik weet dat Meijsing depressief is, maar is hij ook manisch? Het zou kunnen. Aan de andere kant, als je een boek prijst omdat het dialoog afwisselt met niet-dialoog, die soms A is en soms niet-A, dude, dan moet je dat toch wel ironisch bedoelen?
de afwisseling van alinea's met korte algemene beschouwingen, soms louter
ironisch of sarcastisch, maar vaak buitengewoon diepzinnig: over de seks en
porno die de wereld van nu doen draaien (bij Dante nog de zogenaamde liefde),
over de enorme invloed van gsm-toestellen, sms-berichten en internet (voor
negenennegentig procent gevuld met porno, hij geeft u nog enige handige tips) op
ons leven, een invloed waarvan het effect ons nog onduidelijk is, maar die wel
volautomatisch het leven van de jongste generatie is gaan beheersen, waarvoor
alleen de seksuele marktwaarde van belang is, over, hoe zal ik het zeggen, het
gegeven dat alle vrouwen veil zijn, en juist dáárdoor pas goed aan de man
gelijkgesteld zijn, dat alle vrouwen min of meer borderliner zijn en dat
borderliners de aantrekkelijkste vrouwen zijn.
3. Weijts citeert Meijsings al dan niet lovende woorden op zijn website. Maar dat kan de uitdrukking zijn van Weijts' onwetendheid of gevoel voor humor.
4. Wellicht heeft Meijsing zelf óók een Lolita-complex:
Nog nooit een mooiere beschrijving gelezen van jonge bloedmooie meisjes, hunEn inderdaad, die zin heeft ook geen onderwerp. Het stuk lijkt zowaar een blognotitie. Misschien is dit Meijsings idee van "schrijven met vaart"? In dat geval zou de stijl bewust gekozen zijn om enthousiasme voor het boek over te brengen. En dat is dan óók weer een mogelijke aanwijzing dat dit allemaal welgemeend is.
gewaagde kleding en hun onverschillige, hooghartige houding in bar, disco of
gewoon op straat.
5. Meijsing noemt Weijts een "Houellebecq met humor". Dat is een raar compliment, want Houellebecq is bijzonder grappig. Haal de humor uit Houellebecq en je hebt Schopenhauer met wat flauwe science-fiction. De opmerking is echter nóg vreemder als zij ironisch wordt gelezen. Het compliment slaat al nergens op, dus de inversie van het compliment is dubbel zo onzinnig. Mogelijke conclusie: de recensie is geschreven in een vlaag van verstandsbijstering. En waanzin is moeilijk te verenigen met ironie. (Of is er eerder sprake van een beoogde ironische toon, die niettemin niet exact getroffen wordt, omdat de recensent delirisch is van afschuw?)
6. Meijsing is zeker niet alleen. Als Edwin Fagel zegt: "Wantrouw jubelende recensenten", bedoelt hij trouwens niet Meijsing, geloof ik. Fagels recensie verscheen volgens mij iets eerder. De toon van zijn stuk is trouwens even moeilijk in te schatten:
Een anekdote over Reve die ons is overgeleverd door een interview met Hanny Michaelis! Holy De Avonden, Batman, ik ruik een Nobelprijs!De auteur legt het ons allemaal keurig uit: de liefde voor Rosetta staat voor
Sebastiaans romantische verlangen naar harmonie, de liefde voor Victoria voor
zijn verlangen naar spanning en seks.Tel daar het grote aantal subtiele verwijzingen naar andere (al dan niet literaire) werken bij op - er wordt zelfs verwezen naar een anekdote over Reve die ons is overgeleverd door een interview met Hanny Michaelis! - en de conclusie moet zijn dan we met Art. 285b een ontstellend rijk boek hebben.
(En dat is dus een voorbeeld van duidelijke ironie, mensen.)
Als Fagel ook ironisch is, dan lijkt er sprake van een ironisch complot tegen Christiaan Weijts, wat opmerkelijk genoemd mag worden. Zo erg kan het allemaal toch niet zijn? Nee, maar zo goed kan het allemaal óók niet zijn. Hmmm... Ik reik een al dan niet ironische Prijs uit aan wie me overtuigt van de toon van Meijsing.
36 Comments:
Het lijkt mij dat je het debuut van Christiaan Weijts eerst zelf moet lezen, voordat je een antwoord op je vraag kunt vinden.
Daar zou ik alleen maar van leren of ik het een goed boek vind of niet, niet wat anderen er van vinden...
Op de presentatie van 'Art. 285b' in Leiden was Geerten Meijsing ook aanwezig. Net als Edwin Fagel, overigens. Tijdens het publieke interview dat ik Weijts afnam, verklaarde Meijsing ten overstaan van de volle zaal dit een geweldig boek te vinden. De precieze woorden weet ik niet meer, maar ironisch klonk het allerminst.
Is dat voldoende voor een al dan niet ironische prijs?
Los van dit alles vond ik de recensie van Meijsing in VN inderdaad hysterisch positief. Als ik de roman niet al had gelezen, weet ik niet of het stuk me naar de boekhandel had weten te krijgen. Zulke lof schreeuwt om een genuanceerde second opinion voor je een beslissing neemt.
Toen de wereld nog onoverzichtelijk patriarchaal was, was hysterie iets voor vrouwen die geen ruimte hadden om haar eigen ding te doen of te zeggen, of die iets niet mochten zeggen. Zodra hysterie zich voordoet is de vraag dus wat de economie van de psychische huishouding is, en wat er NIET gezegd mag worden. Ik zou zeggen: exit ironie; enter hysterie. Interessant in een club die vooral uit mannen bestaat.
Maarten: Bedankt! Ik doe eerdaags de al dan niet ironische prijs al dan niet op de post.
Dat klopt. Maar na lezing van het boek kun je de mening van anderen misschien beter plaatsen c.q. begrijpen. Vooralsnog kun je niet zonder meer uitsluiten dat we hier met bijvoorbeeld een nieuwe Nabokov te maken hebben, denk ik. Uit de reactie van Maarten Dessing begrijp ik evenwel dat het Geerten Meijsing menens is.
Ik heb nooit wat uit willen sluiten! Het ging me om Meijsing. Geen enkel boek lijkt me gebaat bij zo'n bespreking. Het enige dat we er uit leren is dat Meijsing delirisch geil wordt van de combinatie van jong vrouwenvlees en klassieke muziek. Dat lijkt me een typisch geval van een midlife crisis, zoals die zich voordoet bij pedante mannetjes. O ja, en we leren dat Vrij Nederland literatuur niet meer serieus neemt. Maar dat wisten we eigenlijk al.
Een interessante discussie waarop ik werd geattendeerd!
Natuurlijk was het allemaal ironisch! Maar zoals iedere literatuurwetenschapper weet is ironie beslist niet 'het omgekeerde zeggen van wat je bedoelt'.
Ik sluit beslist niet uit dat ook Max Pam (HP/deTijd) en Theo Hakkert (GPD-bladen) aan ironie of hysterie lijden. (www.christiaanweijts.nl/pers)
Ik heb ooit een eindscriptie geschreven over ironie, die bij de opleiding literatuurwetenschap in Leiden nog te vinden is, in de archieven. Misschien dat dit enige helderheid verschaft...
Aangezien er nog geen bokaal of prijzengeld bestaat voor de Ironische Prijs, stel ik er hierbij zelf ruiterlijk eentje beschikbaar die zeer toepasselijk is: een gesigneerd exemplaar van Art. 285b, een hysterisch-ironische roman, al zeg ik het zelf.
Beste groeten,
Christiaan
Tsssk. Het is al erg genoeg dat dat letterenvolk zich überhaupt druk maakt over boeken, maar als ze dan ook nog over boekrecensies gaan miepen wordt de zelfbevlekking en navelstaarderij wel erg ernstig. Lees anders eerst eens dat boek?
Getuige zijn website lijkt de auteur zelf in ieder geval wél tevreden met deze bespreking: http://www.christiaanweijts.nl/pers.htm. Zoals je kunt lezen, staat Geerten Meijsing niet alleen in zijn positieve oordeel over het boek. Dat Meijsing in zijn bespreking misschien wat uit de bocht vliegt, doet natuurlijk niets af aan de kwaliteit van dit debuut. Ik blijf dus bij mijn stelling: eerst lezen, dan oordelen, en ten slotte je oordeel vergelijken met die van Meijsing. Ik begrijp overigens, dat de auteur van het boek je graag een gesigneerd exemplaar ter beschikking wil stellen.
Getuige zijn website lijkt de auteur zelf in ieder geval wél tevreden met deze bespreking: http://www.christiaanweijts.nl/pers.htm. Zoals je kunt lezen, staat Geerten Meijsing niet alleen in zijn oordeel over het boek. Dat Meijsing in zijn bespreking misschien wat uit de bocht vliegt, doet natuurlijk niets af aan de kwaliteit van dit debuut. Ik blijf dus bij mijn stelling: eerst lezen, dan oordelen, en ten slotte je oordeel vergelijken met die van Meijsing. Er zit niets anders op. Ik begrijp overigens, dat de auteur van het boek je graag een gesigneerd exemplaar ter beschikking wil stellen.
Excuus, die laatste opmerking was van mijn hand. Dit is de eerste keer dat ik aan een dergelijke e-discussie deelneem. Vandaar.
"Ik blijf dus bij mijn stelling: eerst lezen, dan oordelen, en ten slotte je oordeel vergelijken met die [sic] van Meijsing."
Ik zal het nog maar eens zeggen: IK OORDEEL HELEMAAL NIET OVER HET BOEK. Als ik al ergens over oordeel is het over wat tegenwoordig voor literatuurkritiek doorgaat. En dat Meijsing geciteerd wordt op Weijts' website: dat is mijn punt 3. Dus ik blijf bij mijn stelling: GOED LEZEN ARNOUD.
Nu, ik wil natuurlijk best oordelen over het boek. Maar ja, duh, dan zou ik het eerst moeten lezen. Ik moet zeggen dat alle emotionaliteit en irrationaliteit die het boek oproept bij mensen die ik toch niet per se tot de debielen reken, dat die me wel nieuwsgierig maken. Het gaat zo te zien tot dusver alleen om vrienden van de auteur, maar toch... Stuur uw exemplaren al dan niet gesigneerd of geannoteerd naar:
Jeroen Mettes
Maasstraat 289
2515 AB Den Haag
Maarten Dessing heeft de prijs gewonnen, maar die heeft waarschijnlijk al een exemplaar. En het is natuurlijk hoogst ironisch dat de winnaar de prijs niet krijgt.
P.S. "Ironie" is meestal wel gewoon "het omgekeerde zeggen van wat je bedoelt". En ik ben een literatuurwetenschapper. QED.
De scriptie van Christiaan Weijts herinner ik me en hij is ter inzage. Hij ging inderdaad niet over hysterie, maar op een interessante manier over het zo ingewikkelde, veelzijdige, en bij meerdere vlagen ook tegenstrijdige concept van ironie (dat ironie soms ook wel een beetje quasi-ingewikkeld, of voor-de-hand-liggend is, laat ik hier even). Wat Christiaans' boek aangaat zijn er twee mogelijkheden: het boek is verschrikkelijk veel interessanter dan de recensies, of er is iets anders gaande. Dan is mijn optie: hysterie. Over dat onderwerp hebben bij mijn weten maar heel weinig, bijna geen, studenten een scriptie geschreven, waarschijnlijk omdat het zo weinig interessant lijkt en somtijds ontluisterend is. For the record: bij mijn weten is Jeroen inderdaad een literatuurwetenschapper, en Christiaan ook. Maar daarover gaat dit alles niet. Zelfbevlekking? Dat blijft een raar woord -- vergelijk het maar met anderbevlekking. Volgens mij is er een discussie gaande die gaat over twee zaken: durven mannelijke auteurs en recensenten hysterisch te zijn. En als dat meer is dan hype: wat is de politieke betekenis van hysterie?
Het woordje ‘die’ verwees naar ‘bespreking’ (een zinnetje eerder), maar ‘dat’ was in dit geval beter geweest. Overigens lijkt mij het schrijven in kapitalen hier niet van node (met mijn gehoor is niets mis), hoewel het verheffen van je stem misschien weer verband houdt met de eerder genoemde hysterie. Of met het warme weer, wat ook een mogelijke verklaring voor je woordkeuze (‘delirisch geil’, ‘pedante mannetjes’, ‘debielen’, enzovoorts) kan bieden.
Maar laten we het bij de discussie houden. Ik begrijp werkelijk niet waarom je een lovende, mogelijk wat al te lovende kritiek afkeurt, als je het boek waarover die bespreking gaat zelf niet gelezen hebt. Hoe kun je dan bepalen of het enthousiasme van deze recensent al dan niet oprecht is? Is dat dan misschien het ironische van de ironie? En, belangrijker nog, waarom mogen recensenten eigenlijk niet laaiend enthousiast c.q. lyrisch zijn over boeken? Ik ben beslist geen tegenstander van geestdrift en bezieling.
Als je mij bijvoorbeeld zou vragen om ‘Elementaire deeltjes’ te bespreken, dan zul je ook een lyrische kritiek te lezen krijgen, zij het overigens met een wat betere onderbouwing. Want daarin moet ik je wel gelijk geven: zijn argumentatie is niet overal even sterk te noemen.
Hoe dan ook: ik ben benieuwd naar je bespreking, alsook naar je kritische analyse van de hedendaagse Nederlandstalige literatuurkritiek.
Uh, ik ga niet nog een keer herhalen dat mijn mening over een boek niets zegt of kán zeggen over de oprechtheid van de mening van iemand anders. Je gaat er dan van uit dat ik en Geerten Meijsing ruwweg dezelfde smaak hebben, of dat er zoiets bestaat als universeel goede smaak.
Maar "betere onderbouwing" lijkt me de kernfrase hier... Ik heb niets tegen lyrisch enthousiasme. Ik ben er helemaal voor. Ik heb wel wat tegen niet kunnen schrijven, niet kunnen onderbouwen, en zgn. respectabele opiniebladen die 2 pagina's uittrekken voor onvoorstelbaar geleuter. Staat er überhaupt nog wel eens een poëzierecensie in VN, weet jij dat? Ik vind, zeg, een negatieve maar goed onderbouwde recensie van een dichtbundel op 1 pagina, in 1 kolom desnoods, lyrischer dan 2 pagina's lovend gezever.
Om eerlijk te zijn, ik heb de winnaar reeds uitgeroepen, maar ik kan nog steeds niet geloven dat iemand een serieus stuk eindigt met een uitroep als die van Meijsing. Hij beschouwt Weijts dus als zijn "boy", als zijn verkozen vertegenwoordiger op de Parnassus, omdat hij iets van zijn eigen beperkte wereldbeeldje herkent in het werk van de jonge schrijver... Ik vind het pijnlijk persoonlijk om te lezen. Misschien is dat de reden dat ik per se wilde dat het stuk ironisch was. Zoveel opgedrongen zieligheid... En zo ontstellend knullig verwoord...
Jeroen, dank voor de prijs. Inderdaad bezit ik al een exemplaar, dat de auteur zo aardig was voor mij te signeren. Misschien kun je de prijs zelf houden en lezen. Geerten Meijsing en jij hebben niet dezelfde smaak, zoals je terecht schrijft, maar ik ben nu wel benieuwd wat jij ervan vindt (en waar naar jouw mening de meest effectieve positieve recensie aan moet voldoen - meer dan het wat oppervlakkige 'een betere onderbouwing'.)
Over die universele smaak valt overigens nog wel een en ander op te merken. Ik
geloof wel degelijk dat er onder recensenten in meer of mindere mate consensus bestaat
over literaire kwaliteit. Om dicht bij huis te blijven: de communis opinio wat betreft het werk van bijvoorbeeld Tonnus Oosterhoff komt toch vooral neer op (m.i. terecht) lovende superlatieven. Het woord ‘smaak’ dekt de lading hier natuurlijk niet. Maar ik meen dat een kwaliteitsoordeel toch wel enigszins te objectiveren valt.
Consensus onder recensenten? Andere mensen hebben ook een mening. Werkelijk Arnoud. Er zijn zelfs mensen die Nabokov een aansteller vinden.
Maar misschien wordt nu duidelijk wie Parmentier en DWB met "onze" bedoelen als ze het hebben over "klassieke literaire teksten uit onze canon". Uh, afgestudeerde Neerlandici, recensenten, en de mensen die vertrouwen hebben in de goede smaak van het dagblad? Ik en mijn hamster voelen ons niet direct aangesproken. Het enige "objectieve" aan smaak en canon is macht, macht, macht.
Dat was overigens niet vals bedoeld. Ik heb een bijzonder goedgemutste hamster.
Arnoud, hoevelen waren in hun tijd zelf niet de grootste en een paar decennia later niet meer? Ik heb trouwens een hekel aan het "de tijd zal het leren" - ik wil mijn hedendaagse meesterwerken RIGHT HERE RIGHT NOW - maar er is toch bepaald aanleiding voor twijfel. Om maar weer eens op de muziek terug te vallen: tussen zeg 1450 en 1980 gold de muziek van het eind van de 14e eeuw grotendeels als decadente zo niet onuitvoerbare flauwekul als men er al over sprak, in de jaren '90 kwam de ene na de andere briljante CD uit met dat werk.
Oosterhoff lees ik heel graag, maar ik heb mijn bedenkingen bij sommige van die superlatieven. Als Pfeijffer schrijft "Oosterhoff geldt als de belangrijkste dichter van Nederland en dat is hij ook" schrijft hij natuurlijk meer nog "Pfeijffer geldt als de belangrijkste recensent van Nederland en dat is hij ook". Geestig ook hoe de recensent in zo'n formulering zijn eigen belang onderstreept niet alleen aan de hand van zo'n arme dichter maar ook door eerst met de communis opinio aan te komen. Om zo'n schaamteloosheid kan ik als krantelezer wel lachen, het is misschien een briljante clownsact, maar ik weet niet of ik het net zo grappig zou vinden als ik Tonnus Oosterhoff zelf was.
Er is trouwens nog een groter probleem met "kwaliteitsoordelen" in de kunst. "Kwaliteit" betekent veel te weinig. Ik geloof best dat veel mensen een boek vooral lezen omdat het goed is. Op mijzelf komt dat echter een beetje dom over. Wat moet ik nou met een goed boek? Het gaat er toch om *waar* dat boek dan goed in is? Dat is toch voor het ene boek en voor het andere niet hetzelfde, danwel voor de ene lezer en de andere?
Jeroen, ik begrijp dat de polemische toon min of meer usance is in dit soort elektronische gedachtewisselingen. Maar laten we ditmaal proberen om niet te beantwoorden aan het cliché dat veel weblogs doorgaans niets anders te bieden hebben dan ‘ruzies, roddels en andere nieuwtjes’. Ik weet overigens sowieso niet onder welk lemma we een goedgemutste hamster zouden moeten scharen, maar dat geheel terzijde.
Ik wil graag de ‘Max Havelaar’ van Multatuli (d.i. een van de boeken die de redacties van DWB en Parmentier tot de canon rekenen) als casus naar voren schuiven. Heel voorzichtig: ik denk dat deze roman over enkele min of meer te objectiveren eigenschappen beschikt die de kwalificatie van ‘meesterwerk’ op enig moment rechtvaardigen. Ik noem de twee belangrijkste: enerzijds de stilistische vernieuwing en anderzijds de vernuftige, geraffineerde romanstructuur. Beide eigenschappen tonen minstens aan dat Multatuli in ieder geval zijn Nederlandstalige tijdgenoten ver vooruit was. Het feit dat de roman - op formele gronden - na meer dan een eeuw nog steeds hoogst actueel blijkt, wil ik hier dan wel buiten beschouwing laten.
Grif toegegeven: de idee van de canon is uiterst aanvechtbaar. Ik weet dat een canon o.a. gebonden is aan tijd, plaats en cultuur. Ook weet ik dat bijvoorbeeld Pierre Bourdieu betoogd heeft dat de elite de canon gebruikt om zich te onderscheiden van de massa: de cultuur als machtsmechanisme. En ik weet ook dat veel beroepslezers onder meer daarom liever pleiten voor een historische canon. Maar for the sake of the argument en vanwege het mooie weer wil ik mij wel rond de wakken wagen. Vooruit dan maar: om o.a. bovengenoemde redenen denk ik dat de beide redacties dit boek terecht tot de klassieke literaire teksten uit onze canon rekenen.
Ik probeer polemisch te zijn in alle media, alhoewel het me nergens zo goed lukt als in dit non-medium. Om Harry Mulisch maar eens te parafraseren: ik bén de wereldburgeroorlog. Ik zal eerdaags een foto van mijn hamster uploaden.
Ik begin me nu wel schuldig te voelen omdat ik anderhalve week geleden iemand de verzamelde Oosterhoff kado heb gedaan met opschrift "misschien wel de beste dichter van Nederland". Dat klinkt half-ironisch, maar ik meende het waarschijnlijk behoorlijk serieus.
Maar nog even over "objectief":
stilistische vernieuwing en anderzijds de vernuftige, geraffineerde romanstructuur
"Stilistische vernieuwing" zou ik misschien nog wel "objectief" kunnen begrijpen. Eerst heb je A en dan A` en dan A`` en dan A```, en dan heb je ineens B. Het blijft problematisch hoe je A````````` van B kunt onderscheiden, maar toch... Daar zie ik nog wel een punt. Maar dat punt is zuiver historisch. En volgens mij is een boek GOED, niet omdat het 200 jaar geleden belangrijk was, maar omdat het op een of andere manier nog steeds, NU, relevant is, of raar, unzeitgemäss... Er zijn zoveel dingen historisch belangrijk die ons nu niets zeggen. De Oranjes bijvoorbeeld. Of misschien wel "de geschiedenis" überhaupt.
Ik geloof dat Matthew Arnold (1822-1888) het "the historical fallacy" noemde om bepaalde literaire werken hoger te waarderen omdat ze historisch "belangrijker" zouden zijn geweest. Maar gelukkig hoeven we alleen Dickens te lezen, niet wat Dickens mogelijk heeft gemaakt.
Ik zie niet hoe "vernuftig" of "geraffineerd" objectieve criteria zijn. Het menselijk vernuft is behoorlijk verfijnd, zo verfijnd dat het overal zichzelf kan herkennen. Als je maar lang genoeg naar een stuk hout kijkt wordt het vanzelf complex en geraffineerd. Bovendien: waarom is "vernuftig" goed? Waarom is "eenvoudig" niet goed? Of "primitief" desnoods? Het komt allemaal aan op een beslissing, op een partijdige poëtica. Je kiest bijvoorbeeld voor "complexiteit" als iets dat gewenst is. 99% van letterkundigen aan de universiteit houdt heel veel van "complexiteit". Als hun object van onderzoek eenvoudig was geweest, zouden ze immers snel uitgepraat zijn, en dus werkeloos. Maar als je serieus naar literatuur kijkt moet je toch even nadenken, denk ik. De tekst even los van alle doxa zien, existentieel zogezegd. De vraag "Past dit in mijn rijtje Belangrijke Werken?" is dan minder urgent dan "Wat MOET ik hier in vredesnaam mee?"
***
Ik heb trouwens niets tegen "een canon". Een van de rare dingen van literatuur is dat ze blijkbaar niet zonder canon kan. Ik vind het alleen een beetje raar als men het heeft over "onze canon" (en dat lees ik als: jouw en mijn canon, niet als: de canon van P en DWB) terwijl ik Eline Vere niet eens gelezen heb. Hoe kan iets tot "mijn" canon behoren wat ik niet gelezen heb?
Arnoud,
De redenering dat een roman na twee eeuwen nog steeds aktueel is en daarom tot de canon zou moeten behoren, heeft iets van een tautologie. En wat verder die canon betreft: het probleem daarmee is natuurlijk de pretentie van objectiviteit. Die wil ik graag beamen, - maar ik heb er niets mee te maken. Waarom meedoen aan iets dat voor jezelf geen enkele betekenis heeft? Jeroen gaat nu Proust lezen en dat lijkt me zeer de moeite waard, maar het zal er bij mij misschien nooit van komen. Souverein is niet: veel boeken gelezen hebben, maar zoals de meergenoemde Mulisch zegt: op tijd naar de boekenkast lopen en er een in de kachel gooien.
Nu ik eraan denk: Die ontdekking van de hemel staat gigantisch in de weg.
Een goed boek zit stevig in de kaft, zonder klem te zitten zodat het tijdens het lezen de neiging vertoont de bladzijden omver te duwen. Een goed boek is ook na jaren en vele keren lezen nog steeds goed te gebruiken, verkleurt niet, vergaat niet. Kortom, het is een boek dat je graag op de plank hebt staan of met blij gemoed weggeeft wanneer er ruimte gemaakt moet worden.
Dit is het wel zo'n beetje, wat een goed boek is.
De canon is van oorsprong heel katholiek, heel dwingend van bovenaf bepalend en heeft soms mede geleid tot boekverbrandingen. Een goed boek (zoals hierboven beschreven) kan zoiets overleven wanneer het goed in de kaft zit.
Jeroen, ach, jij schreef er dan tenminste nog een 'misschien' bij. Misschien vindt Tonnus zichzelf soms ook wel misschien de beste dichter van Nederland. Als ik een stuk schrijf, wil ik gedurende dat proces toch op zijn minst 1 keer het gevoel hebben dat ik met dit stuk misschien de beste componist van nederland ben, al is het maar gedurende die ene seconde.
Oud-fluxus componist Philip Corner was laatst in het land en hij vertelde over een uitvoering van een stuk van Messiaen (Mode des valeurs et d'intensités), een van zijn favoriete werken. De pianist legde aan het publiek had uit dat hij het stuk als toegift ging spelen omdat het zo'n historisch belangrijk werk was. "I'm not going to listen to Mode... because it's historically important!" zei Corner en weg was hij.
Voor de goede orde: teksten bezitten geen zekere intrinsieke eigenschappen aan de hand waarvan je kunt vaststellen of je al dan niet met een specifieke vorm van literatuur te maken hebt.
Hoe kun je de literaire kwaliteit van een boek bepalen? Zijn er min of meer objectieve criteria denkbaar, uiteraard gerelateerd aan tijd, plaats, cultuur en poëtica? Kun je ook maar iets – want op dat punt zijn we inmiddels beland – zeggen over een tekst zónder gebruik te maken van (ontoetsbare) normatieve literatuuropvattingen?
Wat de laatste vraag betreft, denkt bijvoorbeeld iemand als John Mohr van wel. Hij pleit ervoor om ‘betekenis’ als relationele, dus niet-substantivistische teksteigenschap op te vatten. Aan de hand van netwerken van overeenkomsten en verschillen tussen teksten kun je voorts wel een paar descriptieve uitspraken doen.
Ik zou Multatuli’s ‘stilistische vernieuwing’ dan ook graag eens onderwerpen aan dergelijke mathematische of statistische technieken.
En dan de structuur van de roman: m.i. kun je de kwalificaties vernuftig en geraffineerd vervangen door intelligent en doordacht en weloverwogen. (Je spreekt dan haast over deugden.)
Maar Jeroen heeft gelijk: daarmee is, zeker in het tweede geval, natuurlijk nog steeds geen ‘min of meer objectief’ waardeoordeel gegeven.
Andermaal behoedzaam: zou je kunnen veronderstellen dat door de eeuwen heen zaken als artistieke oorspronkelijkheid, vernieuwing en originaliteit gemiddeld hoger aangeslagen worden dan de antoniemen van die begrippen? Genieten, met andere woorden, voorlopers doorgaans meer aanzien dan navolgers? Ook: als een boek de tand des tijds eeuwenlang blijkt te kunnen doorstaan, zegt dat dan iets over de kwaliteit van dat boek? Overleven, evolutionair gezien, steeds de fitste boeken? Kunnen we daar voorts een waardeoordeel aan verbinden?
Ik meen dat Maarten Doorman in zijn boek ‘Steeds mooier’ drie kwantitatieve argumenten geeft voor (esthetische) vooruitgang in de kunst. Maar is die vooruitgang ook noodzakelijk?
In meerdere opzichten kun je “Max Havelaar” een uitzonderlijk boek noemen (d.i. óók op basis van kwantificeerbare kenmerken), een min of meer uniek geval. Maar laat ik, tot slot, eens voor mijzelf spreken: “Max Havelaar” hoort inderdaad thuis in mijn rijtje ‘Belangrijkste Werken’.
Ervaringen uit de muziek stemmen niet positief over het gebruik van statistische methodes. Zo kon David Cope met EMI heel aardig de stijl van Chopin's walsen quantificeren, maar zeker niet de kwaliteit. Andere componisten bleken nog héél wat moeilijker.
Statistiek valt natuurlijk altijd wel toe te passen - hey, daar is het statistiek voor! En er zal blijken dat ook slechte auteurs een eigen handschrift hebben.
Probleem is natuurlijk dat als je mathematisch kwaliteitscriteria zou kunnen testen, je ze ook zou kunnen reverse-engineeren om, desnoods met een handige recursie, het ene stilistisch vernieuwende werk na het andere te fabriceren. En als dat zou gebeuren, dan hoeft een of andere slimmerik alleen maar de limiet van dat vernieuwingsproces uit te rekenen om de hele mensheid zich voor de rest van haar literaire geschiedenis zich totaal kapot te laten vervelen.
Wat de navolgers/voorlopers-vraag betreft: ik heb het idee dat voorlopers pas van belang worden zodra er iemand opstaat die die voorlopers nodig heeft om eigen publicitaire redenen. Voorlopers kunnen aardig vervelend zijn - ik zal niemand een avondje vroegste opera toewensen. Bach (JS tenminste) daarentegen staat bekend als zeker eigenzinnig maar stilistisch gesproken bepaald conservatief.
Het meest aansprekende uit deze discussie is voor mij toch de idee van de canon. Het lijkt wel alsof er gedacht wordt dat er daadwerkelijk zoiets als 'een canon' of 'onze canon' bestaat, of die nu wordt aangevallen of niet.
Het hele begrip canon lijkt mij per definitie ondefineerbaar, omdat er simpelweg geen vaststaande canon is vast te stellen. Zodra iemand, of we, een canon zou(den) vaststellen zal er altijd een geluid opstaan dat pleit voor het een of andere werk dat ook in die canon behoort. En ik geloof dat er genoeg geluiden mogelijk zijn om uiteindelijk al het werk dat ooit geschreven is tot de canon te willen laten behoren. Al was het maar dat elke auteur toch minimaal met die reden iets schrijft omdat hij het waard vindt gelezen te worden.
Dus bij gebrek aan een daadwerkelijke canon als een bestaand lichaam van werken houden we alleen het begrip canon over; en het blijkt al snel dat iedereen daar zijn eigen idee bij heeft. Of je de boel nu wilt objectiveren of contextualiseren de grote vraag blijft uiteindelijk: waarom zijn er altijd boeken en mensen die tegelijkertijd de combinatie van een goed boek vormen? Waarom zullen er altijd mensen zijn die een boek 'een goed boek vinden' en waarom zullen er altijd boeken zijn die mensen 'een goed boek vinden'?
Er is blijkbaar vraag naar goede boeken, we willen altijd een reden aan kunnen dragen waarom boeken nú nog worden gelezen, of waarom boeken die nu nog geschreven worden de moeite van het lezen waard zijn. Er schijnt een behoefte aan rechtvaardiging voor het lezen van boeken te zijn die resulteert in het dwangmatige toekennen van het predikaat 'een goed boek' zodat we met een gerust hart verder kunnen lezen.
---
Dit alles is echter geen af- of goedkeuring van mijn kant. Ik zelf lees graag goede boeken, liever nog goede poezie, maar dat komt in feite op hetzelfde neer. Ik leg met vreugde een gedicht naast mij neer wanneer ik het goed bevonden/gevonden heb, maar niet in die zin dat het bestaanrecht heeft of verkrijgt, maar omdat het bestaat.
Misschien geheel als terzijde, maar daar is waar het tenslotte mij toch om gaat.
Dit debat begon met de verbazing van Jeroen Mettes over Geerten Meijsings spectaculair lovende recensie van “Art. 285b”, het romandebuut van Christiaan Weijts. Hoewel Mettes het boek van Weijts zelf niet gelezen had, kon hij zich niet voorstellen dat een recensent zó lyrisch over een boek kon schrijven; dat moest haast wel ironie zijn: ‘Natuurlijk is het geenszins ondenkbaar dat zo'n type [Christiaan Weijts] een meesterwerk heeft geschreven, maar deze exorbitant positieve recensie van zijn debuutroman Art.285b is ironisch bedoeld, toch?’ Mettes somt vervolgens zes argumenten op waaruit evenwel zou kunnen blijken dat het Meijsing tóch menens is, maar die slotconclusie weigert hij te trekken. Hij laat het oordeel liever aan de bezoekers van zijn ‘Poëzienotities’: ‘Ik reik een al dan niet ironische Prijs uit aan wie me overtuigt van de toon van Meijsing.’
Daarop stelde ik Mettes voor om het boek zelf eens te lezen. Misschien zou hij zich dan beter kunnen inleven in het inderdaad nogal karig onderbouwde oordeel van Meijssing. Of in de mening van al die andere recensenten die eveneens de loftrompet steken over dit debuut. Maar dat maakte niets uit, vond Mettes: ‘Je gaat er dan van uit dat ik en Geerten Meijsing ruwweg dezelfde smaak hebben, of dat er zoiets bestaat als universeel goede smaak.’
Met alle voorzichtigheid van de wereld dorst ik vervolgens te beweren, dat er m.i. onder beroepslezers ‘meer of mindere mate consensus bestaat over literaire kwaliteit’.
Het duurde even, maar nu ben ik waar ik wilde komen: de juichende recensie van Elsbeth Etty over "Art. 285b", zoals afgedrukt in NRC Handelsblad van vandaag. Zij spreekt over een briljant debuut en vergelijkt Weijts zonder voorbehoud met grootheden als Philip Roth en – jawel – Multatuli, een schrijver die de redacties van DWB en Parmentier tot de canon rekenen. Als sterkte punten van het boek noemt zij o.a. het ingenieuze taalspel (zie Multatuli) en de veelvormige structuur van het boek (zie Multaluli).
Wat ik hiermee wil zeggen? Niets meer dan dat ik nu wel zeer benieuwd ben naar Mettes’ recensie van dit boek. Ter inspiratie hierbij een citaat van Bazlen, dat ik vond in het boek ‘Etalage. Uit het lezen van een lezer’ (1999, blz. 241) geschreven door de grote JJ Oversteegen: ‘Odysseus en de Sirene: zo wordt de kritiek geboren. Algauw komt aan het licht dat de Sirenen van X slechter zingen dan die van Y, de Sirenen komen dat te weten, ze willen nog mooier zingen en zo zijn tenslotte alle sirenen ontstemd’.
Derde keer: ik kan best geloven dat iemand lyrisch is, heel lyrisch, zelfs belachelijk lyrisch. Op zichzelf. En dat mag ook nog van me. Maar doe het dan duidelijk en overtuigend. En misschien iets minder exhibitionistisch. Er lijkt me niks mis met het beschouwen van recensies als een autonoom genre, los van de boeken die ze bespreken.
Ik heb het boek nog steeds niet ontvangen en tot die tijd ga ik het ook niet lezen. Ben zelf het meest benieuwd of ik überhaupt een recensie kan schrijven.
Ik zal zwijgen over de uitdrukking "de grote Oversteegen", hopend de commentaarsectie hiermee af te sluiten.
Toch is het grappig, Arnoud, dat je de consensus van recensenten van vandaag aanhaalt als indicatief voor het bestaan van een min of meer objectieve kwaliteit, waar je eerder in de discussie juist met de tand des tijds en zo komt.
Het is mijn overtuiging dat de kunstwerken die de grootste kans maken op universeel gejuich bij uitkomst werken zijn die van groot vakmanschap getuigen, maar die eerder naadloos passen in de tijdgeest dan nieuwe ideeen bevatten. Niet dat die niet op een of andere manier grote waarde zouden kunnen hebben natuurlijk. Over Weijts wil ik daarmee niks zeggen: ik ken het boek niet, en ondanks dat de recensies die ik las aannemelijk maken dat het om een goed boek gaat, is mijn nieuwsgierigheid door nog geen bespreking geprikkeld. Mogelijk lees ik het een keer, Joe Speedboot heb ik toch uiteindelijk ook gelezen (aanstekelijk boek dat niet echt ergens over gaat behalve zo wat grote thema's, beetje soapserie). Maar Etty's bespreking bevestigt wel het patroon wat ik hier noem: ze heeft het over de tijdgeest en als voorbeeld van een nieuwe omgang daarmee komt ze dan met een (op zich juiste) observatie van de hoofdpersoon over Bach, die alleen nieuw kan zijn voor wie de afgelopen honderd jaar in een kolenhok heeft gewoond, maar mogelijk is daar een matige redactie meer aan schuldig dan Etty zelf?
De romans van Nachoem Wijnberg werden veelal met totaal onbegrip ontvangen. Maar toch heb ik op basis van zo'n vraagteken-boven-het-gezicht bespreking ooit De Joden aangeschaft. Een meer overrompelende roman in onze taal heb ik nog niet gelezen. "De Opvolging" is ook erg, erg goed.
oei, sorry, Jeroen!
Geeft niet Samuel. Ik heb net de recensie van Etty gelezen en wilde ook nog even zeggen: die is tenminste wel helder. Ze gebruikt typische recensententrucs (evenwicht tussen "eeuwige worsteling" & de Nieuwe Tijd, blabla), en dat citaat over Bach, tja, toen ik nog een echte outsider was, i.p.v. de wannabe quasi-outsider die eigenlijk een crypto-proto-insider is, toen dus, toen dacht ik wel eens: je hoeft het woord "Bach" maar in een literaire tekst te laten vallen en de halve grachtengordel krijgt een spontaan smaakorgasme... Maar ik dwaal af. Ze is helder. Ik geloof haar. Ik wist het echt niet bij Meijsing! Dat was geen retorische truc!
Ik ga nu Arie van den Bergh over de Cees B Prijs lezen, voordat mijn tijdelijke toegang tot het e-nrc afloopt...
Wat die recensies betreft: Oversteegen stond ook een autonomistische literatuuropvatting voor. Maar met verwijzing naar Oversteegens substantiële “Vorm of vent” (1969), “De redelijke natuur. Multatuli’s literatuuropvatting” (1987) en “Anastasio en de schaal van Richter” (1986) zal ik mij, overigens met dank aan alle participanten, onthouden van verder commentaar: op mij ligt een tamelijk briljant essay van Gaston Franssen te wachten over hoofse lyriek, melancholie en verliefdheid: ‘Melancolie dwinct mi de zinne’.
Een reactie plaatsen
<< Home