"Ritueel" heet het openingsgedicht van Maurice Buehlers debuut
Grasaap te water (Contact 2004). Het staat los van de drie afdelingen die volgen, en is tevens het kortste gedicht in de bundel. Het wekt de indruk van een poëtische talisman:
op de terugweg
danste het
als voodoopriester
om de graven
de rituelen
voerde het
stilte
zonder één moment.
Volgens J. H. de Roder is poëzie ritueel taalgebruik bij uitstek: "poëzie is die vorm van taalgebruik waarin taal zich opnieuw van haar rituele oorsprong bewust wordt." Hij denkt dan aan zaken als "geritmiseerde klankenreeksen, van het type dat in mantra's te vinden is". Oké. Hij trekt vervolgens de conclusie dat poëzie neigt naar betekenisloosheid. Dat is alleen begrijpelijk als men een bijzonder nauwe opvatting van "betekenis" hanteert (zoals De Roder inderdaad doet). Betekenis wordt door hem (impliciet) gedefinieerd als verwijzing, representatie, communicatie. A (een woord, een propositie) verwijst naar A' (een idee, een referent). In deze visie is betekenis altijd talig, en taal altijd informatief. Een talisman, bijvoorbeeld, betekent niets; ze geeft geluk, geen informatie. Dat een gedicht niet op de eerste plaats een drager van informatie is, dat wisten we natuurlijk al langer, en een gedicht lijkt wat dat betreft meer op een amulet dan op een e-mail. De originaliteit van De Roder ligt dan ook minder in de spraakmakende maar weinig zeggende affirmatie van de betekenisloosheid van poëzie, dan in de band die hij ziet tussen ritueel en poëzie.
Taal in het algemeen heeft een rituele oorsprong, zegt hij. Maar alleen een pedante semanticus zou een groot deel van het alledaagse taalgebruik afdoen als betekenisloos. Of menen dat de betekenis van een gesprek over het weer ligt in de uitgewisselde informatie. Natuurlijk verwijst zo'n gesprek naar de meteorologische situatie en naar de opvattingen van de gesprekspartners daarover, maar die verwijzende functie is niet waar het om gaat. Het gaat om het ritueel. Het dagelijks leven is niet veel anders dan een heterogene verzameling van dergelijke rituelen. En zijn die betekenisloos? De man die elke ochtend een wandeling maakt: is zijn wereld betekenisloos? Integendeel. Rituelen zijn inderdaad ritmiseringen, maar wat een ritme opent is niets anders dan de alledaagse wereld waarin bepaalde punten, bepaalde momenten, bepaalde gebeurtenissen, als meer of minder betekenisvol worden onthuld. Tanden poetsen, de hond uitlaten, de verjaardag van je kind... "Betekenisvol" betekent hier: relevant voor mij in mijn alledaagse in-de-wereld-zijn. Ritmisering is geen bewust proces waar woorden op concepten en concepten op dingen worden geplakt. We maken ons geen voorstelling van het concept deur, we openen hem en lopen naar buiten. Het gebeurt gewoon. Het grootste deel van de dag brengen we dromend door, maar de droom is de bewoonde wereld.
de televisie snorde als
een gloeiende potkachel
in de hoek had het iets
van koek en cake bij oma
("Televisieavond")
De televisie deelt niets mee, maar snort. Zijn primaire functie is niet informatieoverdracht maar het vullen van een hoek, een kamer, een huis dat pas werkelijk huis wordt zodra we het in onze rituelen bewonen. Functioneert ritme zo ook niet in poëzie?
de rituelen
voerde het
stilte
zonder één moment.
D.m.v. een patroon van herhalingen kerft ritme in de ritmeloze opeenvolging van momenten een significante "ruimte", een hoek waarin we kunnen verpozen. Ritme/ritueel zet de tijd natuurlijk niet stil, maar voegt een kwaliteit toe aan het louter verstrijken, zoals het ook de driedimensionale ruimte kleurt en bewoonbaar maakt. Zonder iets te zeggen.
stilte streek
er licht doorheen
ontkende het grijze
dat zich optrok
. . .
en toen ze goed keek
zag ze de grond
golven en trok
de tijd als atleet
door haar blikveld
("Verwijt de leuningbijter")
Maar wat onderscheidt een gedicht qua ritueel van een gesprek over het weer? Is het enkel een kwestie van bewustzijn? Buehlers gedichten lijken zich zeker bewust van hun rituele karakter. Dat blijkt natuurlijk uit het openingsgedicht, maar ook uit de verschillende verwijzingen (sic) naar de Japanse cultuur, zoals in "Henseigan": "als monnik harkte ik een rotstuin / verstikte stilte met knerpen".
Alexandre Kojève heeft eens het gegeneraliseerde "snobbisme" van de Japanse cultuur geprezen; en inderdaad: theeceremonies, bonsaiboompjes, origami, het no-theater, zen rotstuinen -- draait het niet allemaal om verfijning omwille van de verfijning, m.a.w. een bewuste cultivering van het ritueel? (Nu is het moment om mij, ongetwijfeld terecht, van oriëntalisme te beschuldigen.) Het poëticale beeld dat vervolgens oprijst is dat van de dichter die "beeldgruis", zoals één van de afdelingen heet, bij elkaar harkt, maar dan wel heel voorzichtig, met het oog op een tuin waarin of een pad waarover de lezer al mijmerend kan lopen. (Er wordt veel gewandeld en gestapt in deze bundel.)
Maar zo gezellig als een televisieavond of zo rustgevend als een rotstuin is Buehlers wereld niet, en bijgevolg zijn gedichten evenmin. Het reeds aangehaalde gedicht "Televisieavond" eindigt met de mishandeling van een kat. Elders wordt aan zelfverminking gedaan. Vogels worden gevouwen en mensen worden nog al eens met defecte automaten vergeleken. Veel vaker dan gezellig is de sfeer somber:
in de hoek begonnen
en veel treuriger van kleur
weer wat half ingevuld
("in de hoek begonnen...")
Bedrukkend:
de zomer zoveel warmte en geen water
als een veer gespannen
dagen ozonlucht
("Grasaap te water")
Wreed:
in een versleten spijkerbroek
op een gammele stoel zit ze
te kijken naar een zacht spartelen
("Uitzicht")
Of letterlijk
unheimlich:
. . . het huis
stonk naar urine en
het toilet grijnsde als
een zwart gat op de gang.
("Onder de stolp")
Ik heb Gaston Bachelards
The Poetics of Space van Buehler te leen (bijna uit!) en de overeenkomsten tussen dat boek en Buehlers verbeelding zijn gemakkelijk aan te wijzen, maar de verschillen zijn interessanter. De ruimtes waar Bachelard de voorkeur aan geeft zijn ruimtes van geborgenheid, van verpozing. Wat ontbreekt is een fenomenologie van het toilet of van het kerkhof. Met het zwarte gat van het toilet eindigt
Grasaap te water, en een ritueel op een kerkhof opent de bundel.
Dit ritueel mag dienen als talisman, maar een bezwering haalt noodzakelijk het gevaar aan dat bezworen moet worden. Het meest onrustbarende woordje in "Ritueel" is noch "kerkhof" noch "voodoopriester", maar "het": "danste
het", "de rituelen / voerde
het / stilte"... Waar slaat "het" op? Ik ben geneigd het te lezen als een zgn. leeg subject, zoals het "het" in "het ziet er naar uit dat..." Rituelen draaien altijd om een dergelijke leegte -- denk wederom aan een gesprek over het weer: "
het gaat regenen" --, die niet betekenisloos is, maar evenmin in verwijzende woorden gearticuleerd kan worden. (De Tao die uitgesproken kan worden is niet de ware Tao, Kees.) "Het" is niets dan de ritualiteit van het ritueel, het zijn gang gaan van de gang. In Buehlers meest treffende gedichten komt de afgrondelijkheid, de onmenselijkheid van dit "het" naar voren, als een ritueel dat niet
ons ritueel is, maar een ritueel zonder onderwerp waarbij wij slechts als attributen dienen: "men reed de kleuter / als kruiwagen het land op" ("Erosie").
Oké! De B zit erop.
Voor verdere studie:
Maurice Buehler recentelijk "geïnterviewd" op de Contrabas (inclusief twee gedichten die niet in
Grasaap te water voorkomen én een ontroerende doch
controversiële foto à la Rineke Dijkstra).