Send As SMS

donderdag, september 29, 2005

Gemengde berichten; genocide

Alphonse van Worden doet met Buffy the Vampire Slayer wat ik een paar dagen geleden met Mickey Mouse deed, maar dan veel ernstiger. Ik weet het niet... Maar ik heb altijd een zwak gehad voor Buffy. En Willow. En later dat andere meisje. Favoriete Buffy quote allertijden: "Bij een apocalyps krijgt alles betekenis." Ik zoek nog een boek bij dat motto.


*

Jan de Roder had eergisteren belangwekkende dingen te zeggen. Over Friedman, Sebald en shoahkitsch (niet letterlijk zijn term). N.a.v. een essay in Armada.

Waarom eigenen mensen zich het enorme leed van anderen toe? De Roder geeft geen bevredigend (want psychologiserend) antwoord. En stelt ook niet de meest interessante vraag: "Waarom juist dát leed?" Omdat het functioneert als cultus natuurlijk. Maar hoe precies? En is er een manier om met deze materie om te gaan die niet direct gereduceerd kan worden tot staatsreligie? Kan de persoon Anne Frank los gedacht worden van de gesubsidieerde patroonheilige die schoolkinderen instrueert over "onze democratie"?

Maar misschien dat we dan toch maar eens Armada moeten gaan kopen.

*

Spoedig: De C van Claes. En dan zit de C er alweer op bij Verwijs*). Mensen kunnen nu nog hun C-bundels opsturen; dan doe ik die erbij. De C verdient wat meer substantie.

dinsdag, september 27, 2005

DICHTERSALFABET: De C van Chabot

Bart Chabot lijkt zijn rol in de Nederlandstalige poëzie niet zo serieus te nemen. In de tijdlijn op zijn website wordt de publicatie van zijn debuut bij de Bezige Bij vermeld (Popcorn, 1981), maar over de bundels die volgden horen we niets. In plaats daarvan lezen we over noemenswaardige momenten als:
1990
deelname aan eerste Groot Dictee der Nederlandse Taal - daarna vaste deelnemer
Ziet Chabot zichzelf vooral als vaste deelnemer c.q. mediapersoonlijkheid? ("Met al mijn bloed heb ik voor U geleefd, o BVD"?) En heeft hij gelijk om zichzelf niet zo serieus te nemen?

Zand erover (Nijgh & Van Ditmar 2003).

De bundel bestaat over het algemeen uit lange, verhalende gedichten. Om de thematiek aan niemand te laten ontgaan staat er een Amerikaanse lijkwagen op de kaft, gefotografeerd door Anton Corbijn, de hoffotograaf van de rocksterren van weleer. Kortom: rock 'n' roll; maar ook: de vijftig gepasseerd. De dood. En ja dat zand in de titel: etc.

Lange, verhalende gedichten. Ik houd van lange gedichten. Ik vind dat er niet genoeg worden geschreven. Maar ik kan daar aan de hand van Chabots werk geen pleidooi voor houden.

Neem het gedicht "kaap de goede hoop". Het beslaat 2 en 3/4 pagina's. Een "ik" vertelt over hoe hij en zijn terminaal zieke vriend op het strand lopen. Het is al donker, en het mist ook nog eens. Dan vaart een spookachtig zeilscheepje langs. Natuurlijk is het een objectief correlaat -- zoals Eliot dat noemt -- voor het lot van vriend René:

het lijkt die rivier uit de oudheid wel
die dodenstroom
en het schip dat komt om je op te halen
en mee te voeren naar het schimmenrijk --
Chabot heeft hier vier regels nodig waar Ezra Pound gewoon het woordje "Styx" had geschreven en alle connotaties voorondersteld. "DICHTEN = CONDENSARE" was zijn motto. Ik zou dat willen specificeren en zeggen dat het niet alleen condenseren is. Het is ook uitdijen, en omleiden. In zekere zin is elk gedicht een onnodig uitgedijde mededeling. Waarom niet gewoon zeggen dat je haar leuk vindt i.p.v. er een zomerdag en wat niet meer bij te slepen? Maar aan die nutteloze omleiding ontlenen we nu juist plezier. We ontlenen geen plezier aan het feit dat Shelley die westenwind wel zag zitten, maar aan hoe dat kenbaar wordt gemaakt. Aan de andere kant, als een gedicht een uitgedijde, omgeleide mededeling is, dan moet die omleiding wel goed in elkaar steken. Dan moet er zogezegd geen woord te veel staan. Elk woord moet bijdragen aan de onverbiddelijkheid van de af te leggen weg. Anders verslapt de aandacht.

Cliché's zijn er per definitie te veel. Tenzij ze interessant worden gemaakt. Bijvoorbeeld zo:

. . . Now I want you to go out there
and enjoy yourself, and yes, enjoy your philosophy of life, too.
They don't come along every day. Look out! There's a big one...
"Enjoy yourself" is een cliché, "philosophy of life" eveneens, maar de twee samen -- "enjoy your philosophy of life", levensfilosofie gepresenteerd als consumptieartikel --, dat klopt instinctief niet. Als toegift volgt de "too" aan het einde van de tweede regel, die de ernst van de levensfilosofie nogmaals relativeert. De laatste regel neemt een standaarduitdrukking -- "They don't come along every day" --, die in dit geval alleen maar figuurlijk gelezen kan worden, letterlijk.

(Dit is het slot van "My Philosophy of Life" van John Ashbery, de koning van het ouwehoergedicht. Hij heeft misschien uiteindelijk wel niets te zeggen, maar de aandacht voor wat hij niet te zeggen heeft verslapt zelden.)

In "kaap de goede hoop" komen de volgende cliché's voor: "het hoogste woord", "zijn tijd is bijna om", "een mist die niet van half werk houdt", lotsverbondenheid, "vanaf nu / speelt rené in blessuretijd", "het zal niet lang meer duren", "het kan niet lang meer duren", "kerstvreugde". Alleen het laatste woord -- dat in de laatste regel voorkomt -- krijgt een betekenis die afwijkt van het cliché, aangezien er geen enkele reden is tot vreugde bij de personages. Aan de andere kant, een treurige kerst is op zijn beurt wederom een cliché van jewelste.

Chabot is, kortom, een iets te vaste en iets te enthousiaste deelnemer aan de Nederlandse Taal. Zo'n sterk wapen tegen de sterfelijkheid is zij toch niet?

zondag, september 25, 2005

Mickey Mouse

Iedereen heeft zijn eigen Mickey Mouse. Behalve Mickey zelf, de arme muis, die als symbool met fluctuerende betekenis geen enkele vaste eigenschap lijkt te bezitten. Zelfs vriendelijk was hij niet altijd. Zo is hij boven alles een symbool van de leegte geworden. Zijn permanente kunststofgrijns lijkt op die van Bush: achter de lach liggen noch vreugde noch boze intenties. Als er boze intenties zijn, dan liggen ze op de lippen voor wie ze maar wil horen. Nee, het is geen hypocriete lach, want hij verhult niets. Zelfs niet de vernedering van de man in het pak. (Robots zouden toch lang zo charmant niet zijn?)

De vroege, vooroorlogse tekenfilmmuis was misschien wel de meest interessante. Walter Benjamin heeft verschrikkelijke maar ook utopische krachten in hem aan het werk gezien. Ik reproduceer een compleet fragment in het Engels, omdat het weinig moeite kost en ik het Google niet wil onthouden:

Walter Benjamin, "Mickey Mouse"

From a conversation with Gustav Glück and Kurt Weill.---Property relations in Mickey Mouse cartoons: here we see for the first time that it is possible to have one's arm, even one's own body, stolen.

The route taken by Mickey Mouse is more like that of a file in an office than it is like that of a marathon runner.

In these films, makind makes preparations to survive civilization.

Mickey Mouse proves that a creature can still survive even when it has thrown off all resemblance to a human being. He disrupts the entire hierarchy of creatures that is supposed to culminate in mankind.

These films disavow experience more radically than ever before. In such a world, it is not worthwhile to have experiences.

Similarity to fairy tales. Not since fairy tales have the most important and most vital events been evoked more unsymbolically and more unatmospherically. There is an immeasurable gulf between them and Maeterlinck or Mary Wigman. All Mickey Mouse films are founded on the motif of leaving home in order to learn what fear is.

So the explanation for the huge popularity of these films is not mechanization, their form; nor is it a misunderstanding. It is simply the fact that the public recognizes its own life in them.

[Fragment written in 1931; unpublished in Benjamin's lifetime. Gesammelte Schriften, VI, 144-145. Translated by Rodney Livingstone.]


*

De Mickey Mouse waarmee ik ben opgegroeid was een heel ander figuur. Hij was op de eerste plaats een stripfiguur, geen tekenfilmfiguur. Die stripfiguur vond zijn oorsprong in de jaren dertig. I.p.v. een sprookjeswereld "waarin een auto niet zwaarder is dan een strohoed en het fruit aan de boom zo snel rond wordt als een hete-luchtballon", zoals Benjamin schrijft in een ander stuk, bewoonde mijn Mickey een wereld met zwaartekracht. Een gevaarlijkere wereld dus, hoewel nooit dodelijk. Het Nederlandse Mickey Mouse maandblad, dat bestond in de jaren zeventig en tachtig, was een wat duistere tegenhanger van Donald's vrolijke weekblad. Mickey was veel minder een lichaam dat aan een eindeloze reeks dwaze experimenten kon worden onderworpen, dan een traditionele held in actief bezit van zijn lichaam en de richting van zijn leven. Thuis was hij de burgerheld met hond en dagblad die we met de Amerikaanse jaren vijftig associëren. Van huis weg met sidekick Goofy leek hij om beurten op Sherlock Holmes en Indiana Jones. Enige tijd droeg hij ook het hoofddeksel dat op het hoofd van de serieuze detective of avonturier blijkbaar niet kan ontbreken. De plot draaide om de ontmaskering van een misdadiger of het terugbezorgen van een verloren voorwerp. Een typisch avontuur begon en eindige thuis in een gemakkelijke stoel.

In meerdere opzichten was het een veel behoudendere Mickey Mouse dan die van de vroege cartoons, waarin het juist leek te gaan om verlies: verlies van het lichaam, bijvoorbeeld, in een dans met bewegende objecten. Het meer subversieve, hiërarchieën bedreigende element moet gezocht worden in de tegenstanders van Mickey. Als de natuurwetten niet te overtreden zijn, dan is er altijd nog die andere Wet. De criminele tegenstander ontbrak volgens mij in de vooroorlogse tekenfilms en zijn opkomst zal ongetwijfeld iets met Hitler en Stalin te maken hebben. Maar de dictatuur was niet de onmiddellijke vijand. De archetypische misdaad in dit universum werd talloze malen voorgesteld als een ongeschoren man met een zwart masker voor de ogen en een zak in zijn hand met een dollarteken erop. Zodra Mickey de zak in zijn hand had, of commissaris O'Hara, Oom Dagobert of een bankier, dan betekende dat het einde van het verhaal. Terwijl de volwassenen elkaar vertelden dat de hoogste waarde de democratie was, en dat die boven alles beschermd diende te worden tegen de toenmalige Axis of Evil, werd de kinderen uitgelegd waar het werkelijk om draaide.

Mickeys meest indrukwekkende vijand was de figuur rechts, "The Phantom Blot": letterlijk een vlek inkt op papier, figuurlijk een man in een pak. Deze spookachtige vlek -- slecht vertaald in de Nederlandse strips als "De Zwarte Schim" -- had soms ook een mond, wat de illusie van een persoon onder een laken nog verder ondermijnde. Disney heeft wat vervreemdingseffecten betreft nooit onder hoeven doen voor Brecht. Met een beetje goede (marxistische) wil kunnen we de Vlek interpreteren als het spook van het communisme -- zijn hoogtijdagen vielen ruwweg samen met de Koude Oorlog -- én als een materiële metafoor voor het productieproces. Tekenen is immers ook arbeid en inkt is ook een productiemiddel. Een Brechtiaanse demystificatie van het burgerlijke beeldverhaal? Ongetwijfeld. Als er wat te demystificeren viel. Een gelukkige agent met een zak geld in zijn hand: wat valt daaraan te demystificeren? Net zo weinig als aan de gouverneur die oproept met scherp te schieten op de zwarte met het gestolen wc-papier.

"Diep in Amerika leeft het einde // van het geheim," dichtte Dirk van Bastelaere eens in de geest van Baudrillard, en dat einde heeft zojuist zijn ambassade geopend in China. Dat dient toegejuichd te worden. Laten we blij zijn dat er geen communistisch spook meer is, of wat voor spook dan ook. Laten we blij zijn dat volwassenen nu elkaar vertellen wat ze altijd hun kinderen hebben verteld. De volwassenen schieten daar niet veel mee op, de kinderen des te meer. De identificatie van realisme en cynisme zal de ouders bestendigen in hun wereldje, maar hun kinderen -- die een wereld te veroveren hebben -- zullen dit onmogelijk kunnen accepteren. Als het werkelijk realistisch is dat er geen wereld voor hun is, of dat er geen andere wereld is dan een wereldwijd Disneyworld dat na een paar keer op iedere attractie behoorlijk gaat vervelen en waarvoor ze nog moeten betalen ook, dan rijst de vraag naar wie verantwoordelijk is voor de realiteit, en door wie die realiteit noodzakelijk wordt geacht, en waaraan dit volk zijn mandaat ontleent.

Nieuwe, frisse spoken zullen er komen; een spook is immers niets dan een schaduw van de realiteit, een interpretatie van een situatie die om interpretatie smeekt. Mensen die uit principe niet in spoken geloven, of anderen hun spoken af willen nemen, hebben iets te winnen bij de dingen zoals ze (onbegrijpelijk) zijn. Spoken dus. En dan, naast die spoken, wie weet: een bijzonder reële aanval op Cinderella Castle?

vrijdag, september 23, 2005

DICHTERSALFABET: De C van Capelleveen

Han van der Vegt gaat dactylische hexameters schrijven. Dat vind ik een opwindend idee, juist omdat het nergens op slaat. De keuze voor een uitdrukkingsvorm is naast een individueel-poëticale ook altijd een "ideologische" keuze. De keuze voor een metrische vorm vrijwel zonder geschiedenis in Nederland, een vorm "die niet bij het Nederlands zou passen", zoals Van der Vegt opmerkt, zegt iets over zijn verhouding tot de Nederlandse literatuur en geschiedenis, maar ook tot de hedendaagse poëzie, waarin strenge metriek eerder uitzondering dan regel is, om van de dactylische hexameter maar te zwijgen. Hopelijk hebben we hier niet te doen met een geval van al te gemakkelijk literair anti-chauvinisme ("de Amerikanen doen alles beter", of hier: "de Antieken deden alles beter"), maar komt het tot een productieve operatie op de Nederlandse taal.

Paul van Capelleveen, ondertussen, schrijft zo nu en dan de overbekende jambische vijfvoeter, waar Van der Vegt een broertje dood aan heeft. Ik citeer uit het tweede gedicht van de cyclus "Tussenstation" uit Laatste metamorfose (Meulenhoff 2004):
De Middellandse Zee was onze zee.
Ik trok hem op het bed. Slaap gold als excuus.
Het onvolmaakte hinderde mij niet.
Wij leidden toen een makkelijk bestaan.
We liggen wakker. Buiten ratelt een geweer.
Ouderdom en doodslag tornen aan excuses.
De eerste regel is te lezen als een volmaakte jambische pentameter: "De MIDdelLANDse ZEE was ONze ZEE." Regel en zin vallen al samen en de metrische volmaaktheid brengt nog een extra aura om de mededeling aan. Jammer genoeg betreft het een lullige mededeling van het caliber "We'll always have Paris". Ja, Capelleveen is wat melancholischer dan Hollywood. Maar is melancholie eigenlijk niet gewoon lulligheid met Schubert i.p.v. Korngold op de achtergrond?

Aan de andere kant, het samenvallen van zin en regel komt door de hele cyclus zo vaak voor, dat de regel ook weer niet alle aandacht naar zich toe trekt. Het uiterst spaarzame gebruik van enjambement leidt af van de lulligheid van die ene regel: mooi. Maar dit komt het gedicht als geheel niet ten goede.

Ik begrijp niet waarom zoveel regels in "Tussenstation" moeten eindigen met een syntactische pauze, en dan nog wel met een punt. Is een zin als "Wij leidden toen een makkelijk bestaan" zo'n sterk statement dat het een regel voor zichzelf verdient? Of wint de zin juist aan kracht doordat hij geïsoleerd wordt? Geen van beide is het geval. Het is gewoon geen boeiende zin en zijn isolatie valt tussen tig andere geïsoleerde regels totaal niet op.

Ik wil geen pleidooi houden voor metrische poëzie, maar als een vast metrum ontbreekt (zoals hier) en als de zinnen op vergelijkbare wijze grammaticaal geconstrueerd zijn (zoals hier), dan is een regelmatig enjambement het belangrijkste middel om het gedicht ritmisch spannend te houden. Anders krijgt de lezer al snel de indruk met opgehakt proza van doen te hebben. Lees de laatste vier regels van de bovenstaande passage eens hardop. Lees dan de prozaversie hardop:

Het onvolmaakte hinderde mij niet. Wij leidden toen een makkelijk bestaan. We
liggen wakker. Buiten ratelt een geweer. Ouderdom en doodslag tornen aan
excuses.
Als u verschil hoort, ontvang ik graag een audiobestand met het bewijs.

Voor verdere studie: een interview met Capelleveen.


*

Tenslotte wil ik nog even propaganda maken voor de omsingeling van het Binnenhof MORGEN, zaterdag 24 september om 13 uur. U kunt vast wel iets verzinnen om boos over te zijn. Bovendien wordt het een mooie dag.

woensdag, september 21, 2005

Ik ben ziek

Waarom schrijft niemand een gedicht over Hugo Chavez? Is een (ongetwijfeld klein) wonder voor de armen een minder interessant onderwerp dan de (ongetwijfeld zeldzame) ervaring van het Niets of het Sublieme voor de gepriviligeerden? Staat de dichter door zijn taal dichter bij de gepriviligeerden?

"THAT TYPE OF CONSUMPTION IS SIMPLY UNBEARABLE."

Ja ja, het "over", dat is een probleem...

2:40

Hierbij een "Belg" over de recente verkiezingen in "Duitsland": HIERBIJ.

Overmorgen: De C van Chabot. Is hij een onderschat dichter?

maandag, september 19, 2005

100% geen mening

Gaat het in de blogosfeer enkel en alleen om het ventileren van meningen, zoals Jos Joosten suggereert? Misschien wel. Hopelijk niet.

"Maar Jeroen, wat vind jij daar nu eigenlijk van, van meningen?"

Welnu...

Meningen zijn nooit vrij.

Een mening is niets anders dan een in woorden geformuleerde voorkeur. Een aap houdt meer van bananen dan van aardbeien. Een mens verschilt van een aap voor zover hij kan zeggen dat hij van bananen houdt (of niet). Is dat het wezenlijke verschil tussen mens en dier? Is dat vrijheid?

Naast de min of meer bij toeval verworven vrijheid om jezelf te verkopen aan de hoogste bieder op de vrije markt, wordt de vrijheid van meningsuiting gepresenteerd als de tweede grote verworvenheid van onze democratie. De vrijheid om te kiezen tussen twee soorten cola en tien soorten chips sluit hier naadloos op aan. Stemmen op een volksvertegenwoordiger lijkt wat meer te zijn dan een geval van meningsuiting, want er wordt zowaar een mogelijk maatschappelijk gevolg aan verbonden. Maar is dat bij nader inzien ook niet zo in de supermarkt? Als niemand meer toverrijst koopt, dan komt Lassie in de problemen. Waar we niet over kunnen stemmen is "hoe we dit met elkaar hebben afgesproken in Nederland" (of waar dan ook), d.w.z. over de dingen die er werkelijk toe doen.

Natuurlijk is de zgn. vrijheid van meningsuiting prettig. Zoals het prettig is voor een aap om zo nu en dan zijn banaan te krijgen. Want een mening is niet alleen een smaak in woorden, een mening geeft een mens ook een gevoel van individualiteit. Een mening is reflexief: "Ik houd van Lucebert omdat ik hem een groot dichter vindt; en omdat hij volgens mij een groot dichter is, heb ik een buitengewoon goede smaak." En in die zin consumeert een mening zichzelf. Maar met vrijheid heeft het allemaal weinig te maken. Sterker nog, Gilles Deleuze heeft in een laat interview eens aangegeven hoe in onze maatschappijen de macht ons niet langer het spreken belet (zoals in de zgn. repressieve samenleving), maar juist dwingt tot spreken. We moeten een mening hebben, en we moeten hem kenbaar maken. De interview- en de debatpolitie vervangen de geheime politie. "Hé, jij bent moslim, het is nu tijd een mening te hebben over Bin Laden. Snel, spreek, of wees verdacht." "Hé, jij bent mijn vriendin, je zegt dat je van me houdt, maar misschien moeten we toch meer over onze gevoelens praten. Wat vind je nu eigenlijk van me?" Etc.

Om aan de terreur van de doxocratie te ontsnappen is het niet genoeg om geen mening proberen te hebben, zoals Han van der Vegt suggereert:

Ooit ben ik, als experiment, begonnen om mijn meningen eens aan de straatkant te
zetten en te kijken hoe ik me redde zonder hen. Vrij goed. Mijn tred werd
lichter, mijn geest was helderder, en vooral, mijn gedichten werden er beter
van.

Aanpassing heet dat bij Darwin. De soort past zich aan zijn omgeving, en het individu past zich aan aan de soort. Anders is overleven niet mogelijk. Verzet tegen de omgeving, zeker continu verzet tegen zaken zoals 'de tijdgeest', 'vrije-markteconomie', de 'spektakelmaatschappij' vreet de energie op die nodig is om eten en drinken te verzamelen, het lichaam te verzorgen, gedichten te schrijven. Verzet verzwakt het individu, niet de omgeving.

Van der Vegt beschrijft een verlichte toestand. En inderdaad: sociaal-darwinisme en New Age vullen elkaar prachtig aan. Is Van der Vegts argument: "Pas je aan, word een betere aap"? Het lijkt erop. Dat is prima; tenminste, dat is wat we de hele dag te horen krijgen, dus het schokt me niet. Maar die verlichte aap is natuurlijk niets anders dan een aap die een nogal high opinion van zichzelf heeft. "Kijk mij eens aangepast zijn aan de omgeving! Kijk eens hoe ik functioneer als een radertje in het groter geheel!" Dit is niet een gebrek aan mening, maar de ultieme mening, de essentie van de mening die altijd reflexief is: de mening over jezelf qua belangrijke aap op de apenrots -- belangrijk omdat hij zich helemaal aan de dierentuin heeft aangepast. De aap die roept: "I am the man!"

Uiteindelijk bevestigt een mening alleen maar de onvrijheid van het individu, zoals stemvee ook steeds meer op echt vee begint te lijken en -- dankzij de sympathieke, maar metafysisch en politiek gesproken uiterst dubieuze "dierenrechten" -- vice versa.

Ik heb geen tijd om de notie "verzet" te verdedigen.

Alhoewel... Laat ik in ieder geval zeggen dat verzet de evolutie niet vreemd is. Evolutie is niet alleen aanpassing. Als de prooi zich in alle gevallen aanpast aan het roofdier -- zoals de Westerse boeddhist zich aanpast aan de markt, de bommen en wat er verder niet bij "de omgeving" komt kijken --, dan is het snel gedaan met het kwetsbaardere dier. Dat geldt ook voor concurrentie binnen één soort. Dan heb je geen evolutie maar genocide.

Belangrijker: een mens is geen dier. Bewijs: juist die evolutionair totaal zinloze gedichten die Van der Vegt wil schrijven. Nu ja, bewijs... Maar Van der Vegts wil tot poëzie -- ook mijn wil; hé, misschien wel een vrije wil -- is niet te verenigen met de noodzaak tot aanpassing die hij constateert. Ik weiger het schrijven van gedichten op hetzelfde plan te plaatsen als "eten en drinken verzamelen". Ik citeer Sartre. Ja, Sartre. Ik ben het niet helemaal eens met hem natuurlijk, maar hij mag wat mij betreft wel weer eens van de plank gehaald worden. Zelfs in het Engels:
The work of art is gratuitous because it is an absolute end and because it
presents itself to the spectator as a categorical imperative. In addition,
although it neither can nor wants to be production by itself, it wants to
represent the free consciousness of a productive society, that is, to
reflect production upon the producer in terms of freedom, as Hesiod did in the
past.
"Ja, maar, Jeroen, dat kunnen jij en die schele nu wel zo vinden, maar..."

Ik hoop het.

zaterdag, september 17, 2005

DICHTERSALFABET: De B van Buehler

"Ritueel" heet het openingsgedicht van Maurice Buehlers debuut Grasaap te water (Contact 2004). Het staat los van de drie afdelingen die volgen, en is tevens het kortste gedicht in de bundel. Het wekt de indruk van een poëtische talisman:
op de terugweg
danste het
als voodoopriester
om de graven

de rituelen
voerde het
stilte
zonder één moment.
Volgens J. H. de Roder is poëzie ritueel taalgebruik bij uitstek: "poëzie is die vorm van taalgebruik waarin taal zich opnieuw van haar rituele oorsprong bewust wordt." Hij denkt dan aan zaken als "geritmiseerde klankenreeksen, van het type dat in mantra's te vinden is". Oké. Hij trekt vervolgens de conclusie dat poëzie neigt naar betekenisloosheid. Dat is alleen begrijpelijk als men een bijzonder nauwe opvatting van "betekenis" hanteert (zoals De Roder inderdaad doet). Betekenis wordt door hem (impliciet) gedefinieerd als verwijzing, representatie, communicatie. A (een woord, een propositie) verwijst naar A' (een idee, een referent). In deze visie is betekenis altijd talig, en taal altijd informatief. Een talisman, bijvoorbeeld, betekent niets; ze geeft geluk, geen informatie. Dat een gedicht niet op de eerste plaats een drager van informatie is, dat wisten we natuurlijk al langer, en een gedicht lijkt wat dat betreft meer op een amulet dan op een e-mail. De originaliteit van De Roder ligt dan ook minder in de spraakmakende maar weinig zeggende affirmatie van de betekenisloosheid van poëzie, dan in de band die hij ziet tussen ritueel en poëzie.

Taal in het algemeen heeft een rituele oorsprong, zegt hij. Maar alleen een pedante semanticus zou een groot deel van het alledaagse taalgebruik afdoen als betekenisloos. Of menen dat de betekenis van een gesprek over het weer ligt in de uitgewisselde informatie. Natuurlijk verwijst zo'n gesprek naar de meteorologische situatie en naar de opvattingen van de gesprekspartners daarover, maar die verwijzende functie is niet waar het om gaat. Het gaat om het ritueel. Het dagelijks leven is niet veel anders dan een heterogene verzameling van dergelijke rituelen. En zijn die betekenisloos? De man die elke ochtend een wandeling maakt: is zijn wereld betekenisloos? Integendeel. Rituelen zijn inderdaad ritmiseringen, maar wat een ritme opent is niets anders dan de alledaagse wereld waarin bepaalde punten, bepaalde momenten, bepaalde gebeurtenissen, als meer of minder betekenisvol worden onthuld. Tanden poetsen, de hond uitlaten, de verjaardag van je kind... "Betekenisvol" betekent hier: relevant voor mij in mijn alledaagse in-de-wereld-zijn. Ritmisering is geen bewust proces waar woorden op concepten en concepten op dingen worden geplakt. We maken ons geen voorstelling van het concept deur, we openen hem en lopen naar buiten. Het gebeurt gewoon. Het grootste deel van de dag brengen we dromend door, maar de droom is de bewoonde wereld.
de televisie snorde als
een gloeiende potkachel
in de hoek had het iets
van koek en cake bij oma
("Televisieavond")

De televisie deelt niets mee, maar snort. Zijn primaire functie is niet informatieoverdracht maar het vullen van een hoek, een kamer, een huis dat pas werkelijk huis wordt zodra we het in onze rituelen bewonen. Functioneert ritme zo ook niet in poëzie?
de rituelen
voerde het
stilte
zonder één moment.
D.m.v. een patroon van herhalingen kerft ritme in de ritmeloze opeenvolging van momenten een significante "ruimte", een hoek waarin we kunnen verpozen. Ritme/ritueel zet de tijd natuurlijk niet stil, maar voegt een kwaliteit toe aan het louter verstrijken, zoals het ook de driedimensionale ruimte kleurt en bewoonbaar maakt. Zonder iets te zeggen.

stilte streek
er licht doorheen
ontkende het grijze
dat zich optrok
. . .
en toen ze goed keek
zag ze de grond
golven en trok
de tijd als atleet
door haar blikveld
("Verwijt de leuningbijter")

Maar wat onderscheidt een gedicht qua ritueel van een gesprek over het weer? Is het enkel een kwestie van bewustzijn? Buehlers gedichten lijken zich zeker bewust van hun rituele karakter. Dat blijkt natuurlijk uit het openingsgedicht, maar ook uit de verschillende verwijzingen (sic) naar de Japanse cultuur, zoals in "Henseigan": "als monnik harkte ik een rotstuin / verstikte stilte met knerpen". Alexandre Kojève heeft eens het gegeneraliseerde "snobbisme" van de Japanse cultuur geprezen; en inderdaad: theeceremonies, bonsaiboompjes, origami, het no-theater, zen rotstuinen -- draait het niet allemaal om verfijning omwille van de verfijning, m.a.w. een bewuste cultivering van het ritueel? (Nu is het moment om mij, ongetwijfeld terecht, van oriëntalisme te beschuldigen.) Het poëticale beeld dat vervolgens oprijst is dat van de dichter die "beeldgruis", zoals één van de afdelingen heet, bij elkaar harkt, maar dan wel heel voorzichtig, met het oog op een tuin waarin of een pad waarover de lezer al mijmerend kan lopen. (Er wordt veel gewandeld en gestapt in deze bundel.)

Maar zo gezellig als een televisieavond of zo rustgevend als een rotstuin is Buehlers wereld niet, en bijgevolg zijn gedichten evenmin. Het reeds aangehaalde gedicht "Televisieavond" eindigt met de mishandeling van een kat. Elders wordt aan zelfverminking gedaan. Vogels worden gevouwen en mensen worden nog al eens met defecte automaten vergeleken. Veel vaker dan gezellig is de sfeer somber:

in de hoek begonnen
en veel treuriger van kleur
weer wat half ingevuld
("in de hoek begonnen...")

Bedrukkend:
de zomer zoveel warmte en geen water
als een veer gespannen
dagen ozonlucht
("Grasaap te water")
Wreed:
in een versleten spijkerbroek
op een gammele stoel zit ze
te kijken naar een zacht spartelen
("Uitzicht")
Of letterlijk unheimlich:
. . . het huis
stonk naar urine en
het toilet grijnsde als
een zwart gat op de gang.
("Onder de stolp")

Ik heb Gaston Bachelards The Poetics of Space van Buehler te leen (bijna uit!) en de overeenkomsten tussen dat boek en Buehlers verbeelding zijn gemakkelijk aan te wijzen, maar de verschillen zijn interessanter. De ruimtes waar Bachelard de voorkeur aan geeft zijn ruimtes van geborgenheid, van verpozing. Wat ontbreekt is een fenomenologie van het toilet of van het kerkhof. Met het zwarte gat van het toilet eindigt Grasaap te water, en een ritueel op een kerkhof opent de bundel.

Dit ritueel mag dienen als talisman, maar een bezwering haalt noodzakelijk het gevaar aan dat bezworen moet worden. Het meest onrustbarende woordje in "Ritueel" is noch "kerkhof" noch "voodoopriester", maar "het": "danste het", "de rituelen / voerde het / stilte"... Waar slaat "het" op? Ik ben geneigd het te lezen als een zgn. leeg subject, zoals het "het" in "het ziet er naar uit dat..." Rituelen draaien altijd om een dergelijke leegte -- denk wederom aan een gesprek over het weer: "het gaat regenen" --, die niet betekenisloos is, maar evenmin in verwijzende woorden gearticuleerd kan worden. (De Tao die uitgesproken kan worden is niet de ware Tao, Kees.) "Het" is niets dan de ritualiteit van het ritueel, het zijn gang gaan van de gang. In Buehlers meest treffende gedichten komt de afgrondelijkheid, de onmenselijkheid van dit "het" naar voren, als een ritueel dat niet ons ritueel is, maar een ritueel zonder onderwerp waarbij wij slechts als attributen dienen: "men reed de kleuter / als kruiwagen het land op" ("Erosie").

Oké! De B zit erop.

Voor verdere studie: Maurice Buehler recentelijk "geïnterviewd" op de Contrabas (inclusief twee gedichten die niet in Grasaap te water voorkomen én een ontroerende doch controversiële foto à la Rineke Dijkstra).

vrijdag, september 16, 2005

Geïllustreerd aforisme #2

Castro had Guevara moeten patenteren.


(Dat is een portemonnee.)

N.B. Voor een aardige vergelijking tussen een pseudo-communistische reactie op een orkaandreiging en een puur kapitalistische, zie hier. Niet dat ik pro-Castro ben. Maar ik ben opgegroeid in de dorre tijd -- de "happy 90s" -- dat het hip was voor columnisten en andere "opiniemakers" om anti-communistisch te zijn, terwijl er niet veel over was om tegen te zijn. Kom op, Stephan Sanders... Niet op vakantie naar Cuba, maar wel werken in de VS? Ga eens schoppen tegen de schenen van landen met de grootte van je eigen ego.

Sorry voor die onderbreking. Ik ga zowaar klinken als een columnist ("een veelzijdig schrijver"). Morgen: De B van Buehler. Einde van de B!

dinsdag, september 13, 2005

Het nieuwe collegejaar

Wel, wel... Twee studenten! Het is niet veel beter (en misschien nog wel slechter) over de rest van de nieuwe doorstroommasters. Maar kom op! U kunt uzelf of uw studerende kroost nu nog opgegeven voor Modern Poetry and Theories of Poetry, gegeven door yours truly en Ernst van Alphen, hoogleraar te Leiden en Berkeley. Voertaal: Engels. Toelating: een BA-diploma of iets van gelijke waarde. Volgende week: het klassieke structuralisme! Jakobson! What's not to love?

(Eigenlijk vind ik het wel prettig, dat ik niet voor een klas hoef te staan.)

*

Ondertussen begint Katrina rap een heus genre te worden. Chuck D krijgt eindelijk ondersteuning van de rest van Public Enemy bij zijn "Hell No We Ain't Alright!". Mos Def -- die u misschien kent van The Hitchhiker's Guide to the Galaxy -- steelt een clubtrack en rapzingt er overheen: "Katrina Clap". Inclusief ongepaste maar onweerstaanbare Bono dis. Tenslotte geeft Papoose -- de toekomstige superster op wie ik u al eerder attendeerde -- een ecologische analyse in "Mother Nature". Geen van de tracks is werkelijk geniaal.

zaterdag, september 10, 2005

"George Bush doesn't care about black people": de REMIX.

vrijdag, september 09, 2005

Jeroens Top 5 Amerikaanse poëzieblogs, in ontspannende volgorde

1. Ron Silliman is alweer even terug van vakantie en ouderwets in vorm.

2. De pilot van de sitcom over oer-poëzieblogger Silliman is inmiddels via het weblog van Jim Behrle te bewonderen. (Mocht die eer mij ooit toekomen, zou ik graag gespeeld worden door Catharina Blaauwendraad.)

3. Josh Corey profileert zich de afgelopen weken, net als ik, als pissige promovendus.

4. Lisa Jarnot -- een bijzonder belangrijk dichter wat mij betreft, die God weet waarom een blog op Angelfire heeft (met reclame) -- schrijft zelden over poëzie; wel over politiek, katten en de liefde (?!). Ze werkt aan een biografie over Robert Duncan. En ze is eveneens boos.

5. Jane Dark a.k.a. Joshua Clover, is utopisch genoeg om geregeld naar Guy Debord en de Situationistische Internationale te verwijzen, maar cynisch genoeg om slim te zijn.

*

Extra. CNN van de straat: Immortal Technique (die blijkbaar in Nederland was en die ik heb gemist omdat ik hem toen niet kende) en Chuck D (van Public Enemy) over Katrina etc. Ik vraag me af waarom er toch altijd naar God verwezen moet worden.

woensdag, september 07, 2005

DICHTERSALFABET: Meer B van Bruinja

Een gedicht van Tsead Bruinja. Het heet "VAN TWEE KUSSENDE RUGGEN":
toen ze me vond moest ze weg
en toen ze weg moest hing ze op

mijn huis staat propvol telefoons
op het laatste toestel de haak

geen abonnement wordt betaald
geen schuldeiser sluit af

haar rug was de mond die kuste me
haar bed was de boot voor het spel

ons ondergoed danste in zwart

zelfde machine negentig graden
aan een roestig rekje hing onze was

een markt is de liefde niet
praat met de rente en tel

Het (letterlijk) centrale beeld van de kussende ruggen kan als volgt worden gelezen: een intieme houding -- spreekwoordelijk een kus --, die tegelijk ook afstand uitdrukt; als de neuzen niet per se in tegengestelde richting wijzen, dan is oogcontact toch praktisch onmogelijk.

De ambiguïteit tussen intimiteit en afstand beheerst vanaf de eerste strofe het gedicht.

In de eerste regel wordt een vondst onmiddellijk gevolgd door een vertrek: "toen ze me vond moest ze weg". De tweede regel associeert verder op de eerste: de daad wordt bij het woord gevoegd, maar verder voegt de regel niet veel toe. Wel loopt hij vooruit op de telefoons in de volgende strofe. De telefoon is op zichzelf al aardig ambigu: ze brengt de stem nabij, maar impliceert lichamelijke afstand. Bovendien ligt ondanks een huis vol communicatiemiddelen uiteindelijk de hoorn op de haak. De spreker wil wel, hij wil misschien zelfs wanhopig, maar iets frustreert zijn verlangen naar contact. In de eerste strofe is het de vrouw die elders verplichtingen had; maar in de tweede en derde strofe wordt de reden van zijn frustratie dichter bij huis gezocht. Waarom ligt de hoorn op de haak? Waarom worden de abonnementen niet betaald? Desondanks behoudt hij zijn kannalen naar de buitenwereld: "geen schuldeiser sluit af".

Die schuld kan ongetwijfeld ook psychologisch gelezen worden. Dat brengt ons terug bij de vraag wie verantwoordelijk is voor het huidige gebrek: hij of zij? Het antwoord blijft voorlopig uit.

De vierde en vijfde strofe zijn net als de eerste in de verleden tijd geschreven. Niet toevallig betreffen alledrie een samenzijn van de spreker met de geliefde, een samenzijn dat inmiddels evident gediscontinueerd is. Maar
haar rug was de mond die kuste me
haar bed was de boot voor het spel

ons ondergoed danste in zwart

zijn een stuk idyllischer in toon dan de eerste regels van het gedicht, al is het maar omdat we voor het eerst lichamelijke intimiteit te zien krijgen. Op de ambiguïteit van de kussende ruggen heb ik al gewezen, maar "haar bed was de boot voor het spel // ons ondergoed danste in zwart" zijn de minst ambivalente regels van het gedicht, zelfs als we in "zwart" vooral een rouwkleur willen herkennen. Ik ben geen aanhanger van de "hoe ambivalenter, hoe beter" poëtica, maar het is opvallend dat ik dit net de twee slechtste regels vindt in "VAN TWEE KUSSENDE RUGGEN". Ik begrijp werkelijk niet waarom "ons ondergoed danste zwart" een vrijstaande regel is. Hij is niet buitengewoon lelijk, maar het beeld grenst aan erotische kitsch. (En "haar bed was de boot voor het spel" is niet veel beter; of ben ik een puritein?) De functie van de regel is misschien om een climax te suggereren -- een hoogtepunt van samenzijn --, maar dat mislukt door het slappe beeld.

Daardoor mislukt ook de antithese, de geplande anticlimax, van de volgende strofe. Want we draaien negentig graden, en het dansende ondergoed zit nu in een grondig reinigende wasmachine. Dan: de troosteloosheid van de natte kleren, een objectief correlaat van de post-coïtale lijven. "Post coitum omne animal triste est," zeggen we dan.

In de laatste strofe keert het schuldmotief terug, of liever gezegd: de financiële metafoor voor menselijke relaties. De gelijkenis wordt ontkend ("een markt is de liefde niet"), maar tegelijk bevestigd. Tenminste, volgens deze definitie is de amoureuze relatie, zoals in het voorgaande beschreven, helemaal geen liefde. Nu horen we in "ruggen" ook de duizendjes. De vergelijking van menselijke (mis)communicatie met de onpersoonlijkheid van een financiële transactie is niet onconventioneel. Het is een beeld van de erfzonde, van schaamte t.a.v. een wereld waarin prostitutie de norm is, en aardse liefde nooit onschuldig. De verantwoordelijkheid voor de mislukte ontmoeting ligt dus minder bij één van de personages dan dat zij een universele toestand is. De moraal van het verhaal komt vanzelfsprekend in de laatste regel, een trieste les: "praat met de rente en tel".

De beweging die zich in "VAN TWEE KUSSENDE RUGGEN" voltrekt: associëren in de richting van een moraal.

Die moraal is volgens mij niet typisch voor Batterij, maar ik heb wel de indruk dat de associaties vooral een dienende functie hebben; ze staan in dienst van een idee, een verhaal, een centraal beeld, etc. Of Bruinja bij het schrijven vertrekt vanuit dat centrum of er al associërend bij uitkomt doet er niet toe; de lezer volgt hoe dan ook het laatste parcours. Poëtische domesticatie = het temmen van de immanent productieve (en destructieve) kracht van de taal d.m.v. een transcendent, extra-talig fetisjobject.

dinsdag, september 06, 2005

DICHTERSALFABET: De B van Bruinja

Scroll naar beneden voor een beetje poëzie. Ik ben nog niet helemaal klaar met heel erg boos zijn.

Het water daalt en meer en meer shit komt aan het licht. Niet alleen wat gebeurd is, maar ook wat nu gebeurt wordt steeds pijnlijker. Barbara Bush meent dat de mensen in het Astrodome maar boffen met het gastvrije Texas, want "[they] were underprivileged anyway". Ja, dat woord gebruikte ze. Anyway. Maar bovenal: underprivileged. Dat is geen neutraal sociologische term. Want wie deelt ook al weer de privileges uit? Ik zou zeggen: de geprivilegeerden. Maar de Grand Oil'd Lady zou misschien antwoorden: "God." De typische mix van autoritair cynisme en religiositeit van de Bush dynastie blijft verbazen. Nee, fascisme is het niet. Cowboy absolutisme?



*

Het NRC:



Eén gevolg werd de afgelopen week zichtbaar: blanke en welgestelde zwarte
Amerikanen bleken geen idee te hebben hoe hun zwarte landgenoten aan de
onderkant leven.

Het NRC onderschat, zoals gebruikelijk, de hogeropgeleiden. Natuurlijk hadden ze een idee. Hun kinderen luisteren naar rappers die het gettoleven romantiseren maar allerminst gezelliger voor doen komen dan het is; en het zal de welgestelden toch wel eens opgevallen zijn dat hun heggenknippers en schoenenpoetsers latino of zwart zijn? Maar misschien bleef het daar bij: een idee -- noodzakelijk vaag, want het leven aan "de onderkant" voltrekt zich overal en voortdurend. Nu zien de welgestelden hun idee, d.i. hun verantwoordelijkheid, geconcretiseerd in een beeld, d.w.z. een heel arsenaal aan beelden, en één symbool: het verdwenen New Orleans.

Dat is een machtig symbool en interessant om te vergelijken met dat van "11 september". Het laatste is een plaatje, een gruwelijk elegante voorstelling (twee rechthoeken; twee rechthoeken verdwenen). De voorstelling dringt zich op aan de toeschouwer, maar is niettemin onmiddellijk voor-stelling: het beeld staat tegenover de toeschouwer. Nog voor we konden denken over aanleiding en gevolgen, was het beeld al compleet. Af. Klaar voor een succesvol rouwproces. Het succes van rouw, volgens Freud, ligt in het nemen van afstand tot het verloren object, in voor-stelling. In die zin was "11 september" een catastrofe die zijn eigen rouwproces in gang zette, zijn eigen ritualisering. Daarom kon het beeld onmiddellijk aangegrepen worden als rechtvaardiging. Wie dacht niet bij het zien van de beelden van de instortende torens: "Dit wordt oorlog"? Natuurlijk werd het oorlog. Maar nu... Wat kunnen we denken, verwachten?

Nu hebben we te maken met een ramp zonder voorstelling. Veel, te veel beelden, maar de ramp in zijn geheel is niet te vangen in één beeld. De catastrofe strekt zich uit in de tijd; de catastrofe is de tijd zelf, de tijd tussen de doorbraak van de dijken en het begin van de reddingsacties. De tijd tussen de Middle Passage en nu?

Er is één symbool maar dat is geen voorstelling. Het staat niet tegenover de toeschouwer, het dringt zich niet op, maar dringt binnen, nestelt zich als een zwarte vogel in het sociale lichaam. De onvoorstelbaarheid van het te laat komen, van de stad verdwenen onder de zeespiegel: dit is een onvoorstelbaarheid die alleen maar geïnternaliseerd kan worden, om psychoanalytisch jargon te gebruiken. Tegenover rouw staat melancholie. Rouw is geëxternaliseerde woede ("verwerkte" woede); melancholie is geïnternaliseerde woede ("onverwerkt"). Die woede keert zich uiteindelijk tegen zichzelf.


*

Tsead Bruinja is niet zoveel ouder dan ik. Ik herken "de lekkere wijven van veronica", de "dorst van ron brandsteder en het cito-toets cement", de "horde hese kakstudentes"; hij draag een gedicht op aan Falco en Falco's klassieker "Jeanny". Maar het interesseert me niets. Minder als generatiegenoot dan als lezer herken ik het lettertype en de dikgedrukte tekst zonder hoofdletters en lettertekens. Bruinja is een gedomesticeerde Lucebert. Die kleurt beter bij het meubilair in de huiskamer van mijn goede smaak dan de getalpaïseerde Lucebert van Pfeijffer (Vlamingen en ballingen: verhef u middels deze link), maar ik kom niet graag in die kamer. Goede smaak heeft een slecht geweten. Ik ben van plan die kamer vol te hangen met foto's van lijken.

Ik zie talent, maar niets bijzonders. Nee, wacht. Ik zie een bijzonder talent om op een talent te lijken. Geen enkele regel in Batterij (Contact, 2004) is het waard uit het hoofd te leren of te bewaren voor een hypothetisch nageslacht. Maar elke regel leest als officiële poëzie. Iedereen houdt dan ook van hem, en hij houdt van iedereen.

Tegelijk denk ik: een talent is een talent. En als ik het mis heb, geef ik de schuld aan Barbara Bush.

zaterdag, september 03, 2005

De nasleep van de nasleep

De nasleep van de nasleep lijkt langzaam op gang te komen. Tenminste, de onmiddellijke nasleep. Bush zal niet wakker liggen van nog geringere populariteit, maar dit is een schande -- veel groter dan Rodney King, groter ook dan de rellen in Watts -- die, als ze al niet leidt tot een onmiddellijke radicalisering onder de rassen, decennia zal doorsluimeren -- als je dat kunt zeggen van een vertraagde explosie.

Eigenlijk zou ik het internet niet mogen gebruiken om met mijn moreel superieure mening te koketteren. Ik haat moralisme. Ik merk dat het een behoefte is, een emotionele nog wel. Gisteren heb ik een vriendin uitgescholden omdat ze met een Republikein gaat trouwen; hij heeft politieke wetenschappen gestudeerd, dus onschuldig kan hij niet zijn. Maar goed: het verband tussen moraal en emotie -- iemand zou er een boek over moeten schrijven. In elk geval ben ik er verdacht op. Dus ik laat het erbij. Binnenkort weer een dichtersalfabet. Ik laat u achter in uw bureaustoel met wat trieste links:

- De lokale noodtoestandsindustrie is recent geprivatiseerd.

- Een natuurramp kan niet worden voorkomen, de schade die zij aanricht soms wel. En dan horen we niet over een natuurramp te spreken, zelfs niet over een humanitaire ramp, maar over politici, bureaucraten, Irak en jawel, klasse.

- De bevooroordeelde media. In Europa iets minder evident? En als de Amerikaanse media zowaar eens werkelijk kritisch zijn op de machthebbers: heeft dat niet te maken met het veelgehoorde: "Zoiets mag in Amerika niet gebeuren, het lijkt wel een Derde Wereldland etc."? M.a.w. zoiets mag elders wel gebeuren, en gebeurt daar dan ook.

- Rapper/producer Kanye West heeft een live benefietshow op televisie gekaapt om, zichtbaar aangeslagen de gevoelens van miljoenen te verwoorden. De show sloot als volgt af:

"Sometimes that emotion is translated into inspiration, sometimes into
criticism," Lauer said referring to West's comments. "We've heard some of that
tonight. But it's still part of the American way of life."
Uh huh. Waarom is West er in de herhaling voor kijkers aan de westkust dan uitgeknipt? Punt is juist dat er twee Amerika's zijn: één voor de rijken (90% blank) en één voor de armen (90% zwart), en dat het leven van de eersten vanzelfsprekend meer waard is dan dat van de laatsten. En natuurlijk laat CNN, heel kort, het einde van Wests verhaal zien ("George Bush doesn't care about black people"), niet het gestamelde maar niet per se simplistische socio-economische argument dat tot die conclusie leidde:
I hate the way they portray us in the media. You see a black family it says they're looting. You see a white family it says they are looking for food. . . . To anybody out there that wants to do anything that we can help with the set-up
that America's set up to help the poor, the Black people, the less well off -
slow as possible. The Red Cross is doing everything they can. We already
realized how a lot of the people who could help are at war right now fighting
another war. They've given them [The U.S. Army] permission to go down [to New
Orleans] and shoot us.
Download nu Wests nieuwe, veelvuldig geprezen cd (eerst netjes Bit Torrent installeren).

- U heeft hem ongetwijfeld al gehoord, maar nu kan hij in uw iPod: de boze burgemeester.

- Tenslotte, geloof het of niet: Witte Huis favoriet Halliburton gaat geld verdienen aan de wederopbouw.

vrijdag, september 02, 2005

Nog een hoop hopeloze informatie

P. Diddy, of all people, heeft wat intelligents te zeggen:
"If [I] ain’t got nothing to eat…I’m gonna loot. If I was out there, I’m gonna
loot believe that. If I got my kids, I’m going to get some water, something to
eat, some sheets…those are necessities," Diddy said. "I ain’t seen nobody
carrying TV’s." (Allhiphop.com)

Hoe cynisch kunnen Bush c.s. eigenlijk wel niet worden? Je hoeft echt geen vulgaire marxist te zijn om op dit moment in te kunnen zien dat (a) de directe vijand van het Witte Huis de armen en de niet-blanken zijn, niet enkel in het Midden-Oosten of Zuid-Amerika en de rest van de wereld, maar ook in eigen land, en dat (b) het beschermen van eigendom hoger op de agenda staat dan het redden van levens. Sterker nog, de gelukkigen gunnen de ongelukkigen niet eens het recht te overleven.
In de stad is de staat van beleg afgekondigd. Honderden militairen van de
Nationale Garde landden in New Orleans om de orde te herstellen en kregen
toestemming om op "tuig'' te schieten, zo meldde gouverneur Kathleen Blanco van
Louisiana. "Deze troepen weten hoe ze moeten schieten en doden, en ik verwacht
dat ze dat zullen doen'', zei ze. (NRC)

Mooie naam, Blanco. Als idealist en hiphopfan hoop je natuurlijk dat deze apperte schande zal leiden tot een nieuw politiek bewustzijn bij jonge zwarte Amerikanen, zodat ze hun geweren niet langer op elkaar richten. (P. Diddy praat als Malcolm X! En rond 1970 -- anders dan voor en na die periode -- was er vrijwel geen zwarte bendeactiviteit in Los Angeles, omdat woede en frustratie uitdrukking kregen in talloze politieke initiatieven vanuit de gemeenschap.) Tegelijk weet je dat er bij staatsvijand #1 nooit enige twijfel heeft bestaan over hun status, en dat het probleem niet een gebrek is aan bewustzijn maar een gebrek aan hoop. Dit is trouwens een globale, universele toestand, die door de gevangenen van de Superdome in één beeld gevangen wordt. Want, zoals Alphonse van Worden zegt: "Where are you going to go? Russia?"

Online literair tijdschrift

Terwijl het weer steeds politieker wordt, en de farao's der wereld vrolijk de opdracht geven om op arme zwarten te schieten zodra ze zich proberen te voeden, gaat het literaire leven gewoon door.

Er is een nieuw online literair tijdschrift, Komkommer & Kwel geheten. Ik heb nog niets van het werk gelezen, dus daar zwijg ik over. Het redactioneel:

Een van de doelstellingen van Komkommer & Kwel is het presenteren van
proza, poëzie en beschouwende teksten van ongekend talent. We bieden hen een
podium in de hoop dat het een volgende stap is op weg naar een uitgeverij,
erkenning en (uiteindelijk) wereldfaam. . . . Maar wij presenteren ook werk van reeds gepubliceerde auteurs.

Er zijn dus twee doelstellingen: 1) het publiceren van werk van onbekende auteurs, 2) het publiceren van werk van bekende auteurs. De twee doelstellingen zijn te herleiden tot één grondprincipe: het e-zine publiceert werk van auteurs. Wat een glorierijke ambitie van deze zelfbenoemde Titaantjes!

We staan aan de zijlijn van het al, kijken ontspannen toe en doen onze duit in
het literaire zakje.
Nu vind ik het prettig dat niet iedereen in Nederland zo boos en uitgesproken is als ik of Geert Wilders, maar de vraag rijst: als ik een auteur was -- bekend of onbekend --, waarom zou ik dan mijn werk gepubliceerd willen zien in Komkommer & Kwel? Waarom zou ik het niet gewoon op mijn eigen blog of website zetten? Ik bereik immers een even groot publiek. De enige legitieme reden om in een online literair tijdschrift te publiceren lijkt me de volgende: het tijdschrift biedt een bepaalde context voor mijn werk, een bepaalde visie op literatuur en een waardering voor bepaalde tradities die ik deel. Ik wil nl. niet alleen dat mijn werk gelezen wordt, ik wil ook dat het goed gelezen wordt en dat het de juiste lezers bereikt. D.w.z. een tijdschrift moet een bepaalde gemeenschap representeren. Zonder zo'n gemeenschap is het niets meer dan een publicatiemogelijkheid, een leeg podium, dat ik met digitale middelen in een kwartier voor mezelf heb gefabriceerd. Goed, ik kan na zes bundels zeggen: "Mijn debuut was destijds in Komkommer & Kwel." Maar wie zal zich een tijdschrift herinneren dat bewust geen enkele indruk wil maken?

Ik meen dat het met Meander net zo is. Als de inhoud onevenwichtig is heeft dat ongetwijfeld te maken met het feit dat het vooral gezien wordt als opstapje naar de "echte" (= papieren) tijdschriften, een opstapje dat sommigen niet nodig hebben en waarvan de "gearriveerden" geen gebruik hoeven maken. Dat is voor een groot deel snobbisme -- er is weinig intrinsiek prestigieus aan papier --, maar ook te wijten aan de totale gezichtsloosheid van het e-zine.

Ik ben misschien niet helemaal fair. De redactie van Komkommer & Kwel vindt het ongetwijfeld leuk een literair tijdschrift te maken. Dat zeggen ze ook. En ze zullen zichzelf publiceren en hun vrienden, en nieuwe vrienden maken, etc. En dat is ook literatuurgeschiedenis. Toch wacht ik voorlopig op de Nederlandstalige Jacket of Fascicle. (Of is die er al?) De literatuur -- als ik even in haar naam mag spreken -- zit niet op podia te wachten, maar op visies.