Send As SMS

dinsdag, november 15, 2005

Prozanotities

"Gelovers in de slechtheid van de mens kunnen met De joodse messias weer helemaal hun lol op," schrijft Max Pam over Grunbergs laatste roman, en hij gebruikt die uitdrukking nu eens niet ironisch. En: "een kwaadaardig boek." Er is inderdaad iets lolligs, iets plezants, aan het kwaad. Iets geils. Dat is een basispremisse van dit boek, en het is niet verwonderlijk dat Pam zich in zijn recensie onbewust identificeert met de hoofdpersoon:
Even dacht hij: ik eet de luizen van de joden. Die gedachte hield hem bezig en wond hem zelfs een klein beetje op, zoals verboden gedachten jongelui kunnen opwinden.
Ik meende die jongensachtige opwinding ook geregeld te herkennen in Pams recente documentaire over W.F. Hermans, de Nederlandse koning van het kwaadaardige boek. Hermans zou volgens de mare elke illusie die de mens over zichzelf maakt doorprikken. Is dat ook Grunbergs ambitie? Hij geeft zijn roman het volgende motto mee: "Het laatste wat sterft is hoop." Dat klinkt niet bijzonder optimistisch. De volgende passage is te lezen als een commentaar op dit motto:
Xavier rende fanatiek, zonder zich rust te gunnen, zoals zijn opa de vijanden van het geluk had bestreden, voor iets wat groter was dan hijzelf, iets wat buiten hem lag, een ideaal, een fantasie die zich niet meer liet onderscheiden van realiteit, die zelf realiteit was geworden. Alle ambitie begint met de fantasie dat je iemand anders kunt zijn dan wie je bent: overwonnen en geslagen, zonder toekomst en in zekere zin ook zonder verleden. De fantasie is het die je optilt, meesleurt, groter maakt dan je ooit had gedacht te zullen zijn en je dan achterlaat als een lege zak. Wie goed kijkt ziet dat we niet meer zijn dan werktuigen in handen van onze fantasie. Misschien is het niet eens onze eigen fantasie die wij vervullen, maar die van anderen, mensen die wij nooit hebben gekend en nooit zullen kennen. Wij vervullen de fantasie van schimmen.

Vanaf "Alle ambitie..." is de verteller aan het woord. D.w.z. hij was daarvoor al aan het woord, maar de eerste zin wordt gefocaliseerd door Xavier. Vervolgens krijgen we commentaar op Xaviers vermeende naïviteit, waarin hij zelf geen inzicht kan hebben. Idealen worden ontmaskerd als fantasieën. Er is niets dan het ego ("wie je bent"). Maar tegelijk wordt gezegd dat het ego niet meer is dan een werktuig in handen van de fantasie, en dan nog wel de fantasie van anderen. Gaan het ego en "de anderen" nu vooraf aan de fantasie of andersom? Ik vermoed het laatste. De fantasie zelf, op het moment dat zij als fantasie ontmaskerd zou worden, wordt op buitengewoon beeldende wijze gepersonificeerd: "De fantasie is het die je optilt, meesleurt, groter maakt dan je ooit had gedacht te zullen zijn en je dan achterlaat als een lege zak." Allemaal figuurlijk taalgebruik. M.a.w. de fantasie laat zich niet onfantastisch beschrijven; er is geen waarheid van de fantasie.

Geloof in de slechtheid van de mens -- de mens als immoreel, genotsmaximaliserend ego -- is niet minder een illusie dan geloof in zijn intrinsieke goedheid, en de zondeval is niet minder een fantasie dan de verlossing. Grunberg zegt het in feite expliciet: "Xavier rende fanatiek, zonder zich rust te gunnen, zoals zijn opa [een SS-er] de vijanden van het geluk [de joden] had bestreden, voor iets wat groter was dan hijzelf, iets wat buiten hem lag, een ideaal, een fantasie". Dat is de fundamentele provocatie van deze roman: het kwaad voorgesteld als ideaal, als voorwaarde voor troost, en uiteindelijk als troost zelf. Xavier Radek ziet het als zijn roeping de joden te troosten, en hij doet dat in de geest van zijn grootvader de nazi. Dat is een pervers gegeven, maar niet minder pervers dan de manier waarop Auschwitz wordt verkocht als openbaring van het kwaad, en in die hoedanigheid als troostprijs voor de Europese beschaving: gelukkig hebben we het kwaad nog, en misschien: schuld... Maar zelfs die laatste zekerheden sneuvelen.

Tenminste, als we het boek op een bepaalde manier lezen, misschien tegen beter weten in. De verteller -- die geen rol speelt in het verhaal en dus automatisch een zekere autoriteit heeft -- is vaak moralistisch, zoals iemand die in het kwaad gelooft niet anders dan moralistisch kan zijn. Het zit hem vooral in de toon:
De trui was gekocht toen ze een gelukkig gezin waren, de Radeks. Een gelukkig gezin met een klein geheim.

De spatie tussen deze twee zinnen functioneert als opgeheven vingertje: "Pas op!" De herhaling van "een gelukkig gezin" is wel erg dubbelop. Hadden we de ironie niet al de eerste keer begrepen? Maar dat doet een moraal: het feit herhalen, waarmee een algemene geldigheid wordt gesuggereerd. Het gezin Radek is niet alleen ongelukkig, maar het is ongelukkig zoals alle gezinnen. Ongeluk is een ander woord voor leven. Laat alle hoop varen, gij die hier binnentreedt. Etc.

Toch eindigt het boek niet met een doodsteek voor de hoop. Een atoomoorlog staat op het punt van uitbreken, Xavier gelooft nu enkel in de taal van pijn en lijden ("het mes is warmer dan de mens") en hij zegt tegen zijn dode vriend Awromele: "Onze enige troost is de vernietiging." We krijgen echter het idee dat hij zichzelf nog steeds een verhaaltje aan het vertellen is, en dat zijn nihilistische filosofie niet zoveel verschilt van de pelikaan zoals Awromeles zus de messias sinds haar kindertijd heeft voorgesteld: even inadequaat als troostmiddel tegen dat waar geen troost voor is, en eigenlijk onnodig veel ingewikkelder.

Misschien kan het einde van de hoop simpelweg niet verbeeld worden, omdat hoop en fantasie/verbeelding met elkaar verweven zijn, zo niet identiek aan elkaar.

*

Over de verbeelding gesproken: The Worst Record Covers of All Time. Ik ben geen verzamelaar, maar deze lijst is behoorlijk overtuigend.