Send As SMS

vrijdag, augustus 12, 2005

Nu eindelijk ook Jeroen Mettes' mening over Hagar Peeters' veelvuldig verguisde stuk in de laatste Awater (en hij verguist het nog meer, O!)

Wat heb ik tegen Awater? Hagar Peeters en Ilja Leonard Pfeijffer zitten in de redactie. Dat zijn mijn vijanden, maar ik gun mijn vijanden hun discursieve oorlogsmachines. Nee, mijn bezwaar is dat ze elkaars vijanden zijn. Ik begrijp dat Awater voor een groot publiek bedoeld is -- zo groot als een publiek voor poëzie kan zijn --, maar ik geloof ook dat niets verlammender is voor een levende kunstvorm dan de gesubsidieerde repressieve tolerantie van dergelijke instanties. Als alles mooi is, doet niets ertoe. En dat niets ertoe doet: is dat al niet de boodschap van alle andere media?

U heeft vast Peeters' stuk in het laatste nummer gelezen. Het heet "Adieu avant-garde! Naar een onbevangen poëziekritiek" en is een aanval op "de kritiek" die Peeters elitaire, avant-gardistische opvattingen verwijt. Die opvattingen verwijt ze dan weer mannelijkheid, net als de critici in kwestie. Dat is interessant. Ik stel verontrust vast dat de twee ronduit negatieve besprekingen van mijn Dichtersalfabet bundels van vrouwen betreffen. Ik stel eveens een wellicht seksistisch toontje vast in Marc Reugebrinks weerwoord op Peeters' stuk (de meester verwijt het "schoolmeiske" dat ze niet genoeg Braidotti heeft gelezen; wat zou Braidotti daarvan zeggen?). Niettemin voert ze een achterhoedegevecht (wat vanzelfsprekend is voor een anti-avant-gardist). Zoals ze zelf stelt: "Het podium heeft het tijdschrift en het pamflet verdrongen." En zo zullen ook de critici van de landelijke dagbladen hun prestige verliezen. D.w.z. hun oordeel zal op een dag op geen enkele manier meer relevant zijn voor de lezers en schrijvers van de kleinkunstpoëzie waar Peeters een exponent van is, want de kloof tussen kleinkunst en kunst is nu eenmaal een kloof die alleen te dichten is door een gebrek aan kritische distinctie (wat Peeters "onbevangenheid" zal noemen). Smeekt Peeters de heren critici nog om erkenning als kunstenaar, haar opvolgers zullen wijzer zijn, en tevreden in de Gouden Gids staan als literair entertainer. Tenminste, dat is het positieve scenario. Het pessimistische scenario is Acda & de Munnik als poëzierecensent voor NRC Handelsblad en de Volkskrant respectievelijk. Dat is ook geen nachtmerrie, aangezien de paternalistische rol van de dagbladcriticus dan voorgoed is uitgespeeld, wat me slechts een kwestie van tijd lijkt, en winst; hoe groot is de kans, lezer, dat het NRC een betere smaak heeft dan u?

Terug naar Peeters. De nieuwe injectie van feminisme in de letteren vind ik ronduit bewonderenswaardig. Alhoewel, ik vermoed dat Peeters zich geen "feministe" zou willen noemen; ze is immers van de generatie die zich helemaal niets wil noemen, uit bindingsangst of omdat ze de baarmoeder nog niet helemaal heeft verlaten. Ik ben ook van die generatie, maar ik heb daar tegenwoordig minder moeite mee. Vooruit, laat ik het zeggen: ik ben avant-gardist. Dat betekent vandaag iets anders dan in 1920, maar het betekent iets; het veronderstelt een poëtica en misschien zelfs een wereldbeeld. Peeters bekent zich impliciet (want haar artikel gaat natuurlijk, zoals haar gedichten, over haarzelf) tot de "poëzie die door vrouwen wordt geschreven, die wordt voorgedragen op festivals, en die over emotie gaat". Wat betekent dat? Poëtisch en poëticaal gesproken: niets. Het sluit zeker niet per definitie avant-gardisten uit (denk aan een dichter als Lyn Heijnian, wier werk ongetwijfeld "over emotie gaat" en die niets tegen voordrachten heeft; wie heeft überhaupt iets principieel tegen voordrachten?). "Ik ben een vrouw die gedichten over emotie schrijft en deze voordraagt op festivals": daar spreekt geen enkele ambitie, geen enkel engagement, geen enkel serieus dichterschap uit. Het enige wat ik kan raden is dat het een eufemisme is voor: "schrijfster van gedichten die onmiddellijk toegankelijk zijn en de consument onmiddellijk zullen raken". Als ze dat had gezegd, had ze al wat meer gezegd, maar het blijft mager. Zelfs als we "toegankelijkheid" en "raken" als wenselijk beschouwen, hebben ze niet eerder betrekking op de literaire competentie en gevoeligheid van de consument dan op de poëzie in kwestie? Houden Peeters c.s. niet eerder een pleidooi voor de consument, voor een bepaald soort consument, dan voor iets essentieel poëtisch?

Niet dat haar dichterlijke vrijblijvendheid een unieke eigenschap is. Peeters noemt "het toonaangevende festival Poetry International". Toonaangevend? Welke toon is dat? Toonaangevend is iets anders dan dat er over geschreven wordt, dat het "gecovered" wordt, of dat er veel mensen op je feestje komen. Kan iemand zich voorstellen dat Poetry International in het algemeen, of een afzonderlijke editie in het bijzonder, de geschiedenis van de Nederlandse (laat staan de internationale) poëzie op een wezenlijke manier zal beïnvloeden? Dan is het ook niet toonaangevend. Dergelijke festivals zouden bij elke editie een andere curator moeten hebben, en wel een curator met een visie, waar je het dan mee eens kunt zijn of niet, zoals dat voor biënnales e.d. in de beeldende kunst gebruikelijk is. Nu is het iedere keer een gezichtsloos allegaartje: een volksdichter uit Turkmenistan, een avant-gardist uit Amerika, een formalist uit Rusland... Alles is goed, als het maar mooi is. En "mooi" is een ander woord voor dat je geen smaak hebt. Misschien dat Peeters daarom critici "bevooroordeeldheid" (mooi (sic) woord!) kwalijk neemt. Is bevooroordeeldheid niet in feite een synoniem voor smaak? Ik meen dat "de kritiek" (waarmee ze vast niet mij bedoelt) eigenlijk te weinig smaak heeft, dat ze te weinig bevooroordeeld, te tolerant is.

Ja, misschien is dat wel het grote probleem met de Nederlandse poëzie en poëziekritiek: de tolerantie van schoonheid. In de beeldende kunst is schoonheid als criterium al losgelaten met het realisme in de negentiende eeuw, en sindsdien is de avant-garde daar de mainstream. Criterium is niet langer het Schone, maar het Nieuwe en het Interessante. (Stel je een mooi stilleven voor in een serieus museum voor hedendaagse kunst; stel je dan een dikke Komrij voor zonder mooie gedichten.) Zolang critici kunnen spreken over een mooi gedicht of een mooie bundel -- en dat gebeurt volgens mij geregeld -- heeft "de kritiek" geen avant-gardistisch vooroordeel, zoals Peeters beweert.

(Peeters' gebruik van het woord "avant-garde" is sowieso incoherent. Ze verwart de avant-garde als sociologisch fenomeen -- groepsvorming van inderdaad vooral mannen, manifesten, etc. -- met de avant-garde als een zekere poëzieopvatting. De twee komen zo nu en dan samen, maar zijn zeker niet synoniem. Het sociologisch fenomeen beleefde zijn hoogtepunt tussen de twee wereldoorlogen, en was m.n. geconcentreerd in Parijs; maar de belangrijkste dichtende avant-gardist in dat Parijs -- Gertrude Stein -- was niet verbonden aan een beweging. Ze was ook geen man.)

"Dit is een mooi gedicht..." Waarom kan het niet? Eenvoudig. In de premoderniteit verwees een dergelijk oordeel naar een idee over schoonheid, naar een poëtica. Nu verwijst het vooral naar affect en effect; eigenlijk staat er: "Dit is een prettig gedicht. Het raakt me. Het is lekker. Ik ben er blij mee." Het gedicht als consumptieartikel. Er zijn natuurlijk mensen (ik noem een Jean-Pierre Rawie) die nog wel degelijk in de traditionele ideeën over schoonheid geloven; daar maken ze een historische vergissing, maar ik heb meer respect voor een verkeerd engagement dan helemaal geen engagement.

Nee, ik geloof niet in "de huidige veelzijdige werkelijkheid" als iets dat gecelebreerd zou moeten worden. Ik geloof niet in de diversiteit van de supermarkt. En ik geloof niet in de "onbevangenheid" waarmee we een keuze maken in die supermarkt. Elk oordeel vooronderstelt een vooroordeel. In de rechtspraak is dit de Wet. Een rechter oordeelt op basis van een Wet. Een rechtvaardig oordeel neemt ook de specificiteit van het geval in overweging (als de Wet en Rechtvaardigheid identiek waren, zouden we rechters door eenvoudige computers kunnen vervangen), maar zonder Wet is het oordeel volkomen arbitrair. "Ik vind dit een mooi gedicht, omdat (vult u in:) mijn vader ook dood is / ik de allusie herken en me heel slim voel / ik houd van katten / etc.)."

Natuurlijk is een objectief oordeel over poëzie onmogelijk. Maar elk serieus oordeel beroept zich op een poëzieopvatting waarvan de criticus (bewust of onbewust) gelooft dat zij universeel geldig zou moeten zijn. Jawel.

Leve de Wet! Geen tolerantie voor de vijanden van de poëzie!

*

Ik neem een weekend vrij om te werken. Dan kom ik terug.

16 Comments:

Ton van 't Hof said...

Mooi betoog, een voortdenderende trein vol beweringen, waarin niet altijd eenvoudig een ‘lijn’ te ontdekken is. Ik probeer nu al enige tijd jouw poëtica te ontdekken, Jeroen, wellicht komt ‘chaos geven aan de vorm van de werkelijkheid’ (uit je vorige log) daar enigszins dichtbij. Leg uit: ‘Maar elk serieus oordeel beroept zich op een poëzieopvatting waarvan de criticus (bewust of onbewust) gelooft dat zij universeel geldig zou moeten zijn.’ Door in deze uitspraak ‘bewust of onbewust’ tussen haakjes op te nemen, tracht je haar (je eigen uitspraak) inderdaad universeel te maken. Maar ik geloof er geen sikkepit van. Dit is filosofische prietpraat. Je uitspraak is slechts waar wanneer ‘serieus’ een synoniem zou zijn van ‘gebaseerd op universele geldigheid’, en dat is het niet. Zo ben je van mening dat de ‘huidige veelzijdige werkelijkheid’ (was de werkelijkheid vroeger minder veelzijdig?) niet zou moeten worden ‘gecelebreerd’ en deduceert deze algemene uitspraak vervolgens supersnel tot ‘ik geloof niet in de onbevangenheid waarmee we een keuze maken in de supermarkt’. De veelzijdige werkelijkheid lijkt me méér dan louter het huidige veelzijdige assortiment van de supermarkt. En het niet willen celebreren van de ‘huidige veelzijdige werkelijkheid’ lijkt eerder geïnduceerd uit je ongeloof in de onbevangenheid van het maken van keuzes in de supermarkt. Of sla ik hier de plank volkomen mis? Leve de Wet! Leve een poëtica? (Tegen de tolerantie van de schoonheid?) Je bent – in positieve zin – een interessant orakel. Ik lees je graag. Groet, Ton.

8:09 PM  
Samuel Vriezen said...

Ja, dat van Awater, repressieve tolerantie, dat vind ik nou ook! Je schrijft mooie, herkenbare logs. :-)

Een verschijnsel als "awater" - dat ongetwijfeld ook zijn respectabele kanten heeft: het is leuk het wegvallen van de krantebesprekingen wordt opgevangen door zo'n blad - zo'n verschijnsel, dat gezellige clubblad-achtige dat het uitstraalt, doet me altijd veel denken aan de standaard-verplichte juichstemming die in de nederlandse muziekwereld heerst. (eh, ik bedoel mijn hoekje: moderne concertmuziek). "Het gaat goed met de nederlandse muziek!" wordt bij elk festival weer geroepen. Een mantra die vooral tijdens de Nederlandse Muziekdagen in Vredenburg telkens weer de kop opsteekt. Het gaat goed - bewijs? Er worden ontzettend veel stukken gespeeld.

Op dezelfde manier gaat het goed met de Nederlandse poezie - er worden veel gedichten geschreven. Het gaat goed met nederland - er zijn lekker veel nederlanders.

8:33 PM  
Jeroen Mettes said...

Nadruk ligt op GELOOFT. Ik heb niet gezegd GEBASEERD op universele geldigheid. Zo'n geloof maakt het oordeel SERIEUS omdat er iets op het spel staat. En natuurlijk IS het geen SYNONIEM, in de zin dat je het in een synoniemenwoordenboek zult vinden.
Maar ik ZEG dat het zo is, verdorie. En dat is de wet. Er is geen "serieus" dat bestaat buiten wat wij ervan maken. Mijn bezwaar is tegen alles en iedereen die er niets van willen maken, zij die niets serieus nemen.

Denk ik eens klare taal te schrijven door Kant alleen als profiel te citeren, blijkt het toch filosofische prietpraat. Of was het met Kant nog meer prietpraat geweest? Want die zin die je citeert is puur Kant, ingebed in Mettes natuurlijk. Kants theorie van het esthetisch oordeel is als volgt: het is een subjectief oordeel ("ik VIND, ik GELOOF dat dit goede poëzie is"; Kant denkt dat het daarin verschilt van de objectieve oordelen van de wetenschap), maar het verschilt van andere subjectieve oordelen ("ik vind dit de lekkerste soort Pringles") in het feit dat ik WIL dat dit oordeel universele geldigheid heeft, d.w.z. voor iedereen zou moeten gelden. Voorbeeld: als je zegt: "ik vind dit goede poëzie", dan zeg je dat niet alleen voor jezelf en vanuit een persoonlijk belang. Kant zegt dat het esthetisch oordeel "onverschillig" is, of in ieder geval onverschilligheid nastreeft, "onverschillig" in de zin dat het los staat van de onmiddellijke persoonlijke betrokkenheid bij het kunstwerk. Ik volg daar Kant niet helemaal in, maar ik hoop dat je het verschil ziet tussen: "dit is lekker" en "dit is goede poëzie". Dat is een van mijn bezwaren tegen poëzie als troost. Het is subjectief, narcistisch, willekeurig, te gemakkelijk.



En die veelzijdige werkelijkheid staat tussen aanhalingstekens omdat het een citaat is van Peeters, en omdat ik er natuurlijk aan twijfel (misschien had er twee paar aanhalingstekens om moeten staan). Inderdaad, ik denk dat die veelzijdigheid een supermarktveelzijdigheid is, op elk gebied, overal. Een heleboel merken, scherpe verschillen in prijzen, maar in essentie allemaal terug te vertalen naar de abstracte taal van het geld. Of in de poëzie: een hele hoop dichters, een hele hoop "diversiteit" (Peeters), maar uiteindelijk allemaal terug te vertalen naar "mooi". En nee, dat is geen echte veelzijdigheid.

8:57 PM  
Jeroen Mettes said...

Samuel: "Het gaat goed met nederland - er zijn lekker veel nederlanders." Ja ja, "maar natuurlijk moeten het er niet meer worden"!

8:59 PM  
Ton van 't Hof said...

Ging Kant echt zo ver dat hij beweerde dat het subject bij elk smaakoordeel wil dat zijn of haar oordeel universele geldigheid heeft? Volgens mij was hij wat genuanceerder: hij verlangde van niemand dat wat hem smaakte, ook de ander moest smaken. Maar als het subject iets ‘mooi’ noemt, zal hij of zij eerder verlangen dat anderen het ook mooi vinden, maar met minder nadruk dan bij bijvoorbeeld ethische oordelen. Overigens is dit niet een onomstreden gedeelte van Kants filosofie, zoals je ongetwijfeld weet. Het is gemakkelijk om te zeggen dat esthetische oordelen pretenderen algemene geldigheid te bezitten, maar hoe kan die bewering worden waargemaakt? Mooi, mooier, mooist – daar had Kant geen antwoord op. Maar ik begrijp je aversie tegen het mooier maken van de werkelijkheid dan zij is. Ik deel die met je.

6:41 AM  
Jeroen Mettes said...

Ik denk dat er verwarring is over "mooi" in relatie tot Kant. Dat is mijn schuld. Ik trek ten strijde tegen "mooi" in dit stuk, maar in de naam van Kant. Dat is verwarrend omdat het smaakoordeel = het esthetisch oordeel = "dit is mooi". Maar dat "mooi" bij Kant is al iets heel anders dan een classistisch "mooi"; tegelijk verschilt het ook van het vrijblijvende, louter subjectieve "mooi". Het is mijn oordeel (niet dat van Aristoteles of Boileau) maar ik vind dat het ook voor anderen moet gelden. En dat laatste is toch universele geldigheid? Daar bedoel ik niets metafysischer dan dat mee.

Het gaat er niet om of deze bewering kan worden waargemaakt. Dat kan zij niet. Omdat een esthetisch oordeel subjectief is, en omdat er geen externe, objectieve maatstaf is waaraan zijn waarheid kan worden getoetst. Die maatstaf, die poëtica, of die waarheid zo je wil, bestaat als het ware alleen in het verlangen dat spreekt uit het oordeel. Misschien is dat wel wat ik bedoel met "serieus": dat er een verlangen aan ten grondslag ligt. Dat zou Kant zo natuurlijk niet gezegd hebben.

9:43 AM  
Ruben van Gogh said...

Ik ben een beetje bang dat het gangbare voorschrift van poëzie die vooral vernieuwend en interessant moet zijn vaak tot interessant-doen i.p.v. interessant-zijn leidt. Met daarbij behorende reacies in recensies als: onduidelijk wat de dichter precies bedoelt, maar er zitten enkele interessante regels in de tweede strofe, en ook het enjambement in regel 8 is goed gevonden. Het schijnt me bijna net zo'n beperking toe, als eind 19e eeuw het wellicht 'verplichte' gebruik van woorden als 'maan', 'ebbehout', 'ivoor'.
Jarenlange gastlessen en -workshops die ik inmiddels geef op middelbare scholen heeft wel een wijziging laten zien in de resultaten van (snelle) schrijfopdrachten: een verschuiving van eerdervernoemd eind 19e eeuws romantisch taalgebruik, naar meer streetwise en hardere gedichten – en daarmee dus een verschuiving van het clichébeeld van wat poëzie is.
Dat Awater misschien een (te) gezellig clubblad is, is volgens mij ook altijd de bedoeling geweest – de aanval van Hagar Peeters is wat dat betreft ongezellig te noemen. Volgens mij kunnen ook pas in een brede poëziebelangstelling discussies floreren als deze van je log – anders blijven slechts de ja-knikkende, inderdaad-zeggende enkelingen over om te discussiëren (en het met elkaar eens te zijn).
Het is mij opgevallen in gesprekken met en bij collega-dichters dat juist de wat traditionelere dichters (zoals eerder vermelde Rawie) altijd heel open staan voor dichters die anders schrijven. waar juist deze dichters doorgaans beperkingen willen doorvoeren (zo moet het zijn, en niet anders), als voormalige rokers die ineens als missie krijgen het roken van anderen te verbieden.

11:05 AM  
Samuel Vriezen said...

Ik ben een beetje bang dat het gangbare voorschrift van poëzie die vooral vernieuwend en interessant moet zijn vaak tot interessant-doen i.p.v. interessant-zijn leidt.

Anderzijds heb ik weer niet het idee dat je daar speciaal een avantgarde-voorschrift voor nodig hebt, of zelfs maar een voorschrift. Het 'klassieke' sonnet kan net zo interessant-doenerig zijn als bepaalde beproefde "avant-garde" recepten zoals voorgestaan door bepaalde besnorde critici. Het gaat bij dit soort dingen nooit om de esthetische genealogie, maar om het punt waar vorm omslaat in formalisme.

12:58 PM  
Jeroen Mettes said...

Ruben:
Zoals je had kunnen lezen in de eerste alinea twijfel ik niet aan de bedoeling van Awater. Daarom hoef ik die bedoeling nog niet leuk te vinden. Wel? Verder weet ik niet of ik geïnteresseerd ben in een florerende discussie, laat staan in gezelligheid. Wat is dat toch, die wil tot debat? Wat als je de voorwaarden van het debat niet accepteert? Ik geef toe, aangezien ik niet zo geïnteresseerd ben in een discussie met Hagar Peeters, ratel ik wat lang door, maar ik geloof niet dat ik hatelijke of op de persoon gerichte opmerkingen heb gemaakt (zoals Reugebrink). Ik wilde vooral iets duidelijk krijgen voor mezelf. Vat het stuk op minder als bijdrage aan een discussie dan als verklaring van onbereidheid tot discussie. Doe mij maar een gesprek.

Wat vernieuwing/verschuiving betreft: als je alle "negentiende-eeuwse" woorden in een gedicht verandert in "streetwise" woorden, heb je nog steeds een negentiende-eeuws gedicht. Als dat al een verschuiving is in cliché's, dan is het inderdaad van het ene cliché naar het andere. Terwijl het grootste cliché stabiel blijft: het gedicht als een vorm die een inhoud communiceert en dat iets met "emotie" te maken heeft. Niet dat Rimbaud dat ooit gedacht heeft, of Hopkins, of Verwey.

1:11 PM  
Jeroen Mettes said...

P.S. Je verwijt me impliciet niet open te staan voor andersschrijvenden. Nu ja, waarom denk je dat ik eindig met een oproep tot intolerantie? Wat als "openstaan" geen deugd op zich is maar een uitdrukking van vrijblijvendheid of een gebrek aan moed?

1:18 PM  
Chrétien said...

Oi, Jeroen, dat is wel zeer van de omdraaierige.

6:54 PM  
Jeroen Mettes said...

Ja, een retorisch middel dat mij lief is. Maar daardoor toch niet gediskwalificeerd als punt?

7:44 PM  
Chrétien Breukers said...

Het is inderdaad rethoriek, meer niet. Die maskeert je starheid in poëtische aangelegenheden, en niet eens goed. Dit alles – oprecht – in bewondering voor sommige van je stukken gezegd. Maar die starheid, nogmaals, bevalt me niet.

8:22 PM  
Ruben van Gogh said...

Nu ja, Jeroen, ik zat ook gewoon wat voor me uit te denken. En je log noopt tot denken, dat is nooit slecht.
Het adagio 'alles mag tegenwoordig' voor de poëzie is volgens mij een weerslag van een tijdperk waarin 'alles is'. En meer dan reageren op discussies van wat en hoe zou moeten zijn, reageert poëzie die oorspronkelijk is op dit hele tijdperk.
Of het vrij werk is, ontregelend (hoe hol en sleets deze term inmiddels aan het worden is met al dat het klakkeloos gekopieer ervan), vormvast of wat dan ook; zolang het maar waarlijk is.

10:03 PM  
Jeroen Mettes said...

Chrétien: ik verberg mijn starheid helemaal niet. De omkering was retorisch, ook een retorische vraag, omdat ik geloof dat het inderdaad vaak het geval is.

Ruben: ik begrijp wat je bedoelt, maar ik geloof niet dat "alles is". Of: als "alles is", dan zijn alle keuzes al gemaakt, en blijft er niets over om te ontdekken of uit te vinden. Ik denk helemaal niet dat we in een tijd leven van een reëel pluralisme, niet in de poëzie, nergens. Die zgn. verzuilde samenleving, die ik niet eens heb meegemaakt, was minsters 3 keer zo pluralistisch als deze. En als ik een zekere starheid toon/propageer, dan is dat omdat ik geloof dat dat misschien nodig is om iets nieuws te denken, iets meer of iets minder dan dat monotone "alles" dat van elk beeldscherm de huiskamer in schijnt.

10:26 PM  
Ruben van Gogh said...

"En als ik een zekere starheid toon/propageer, dan is dat omdat ik geloof dat dat misschien nodig is om iets nieuws te denken"

Ja, dat onderschrijf ik, binnen de beperking ligt de route naar vernieuwing. Maar die beperking kan 'm ook zitten in een richting die jij (of je: algemeen) principieel afwijst.

9:56 AM  

Een reactie plaatsen

<< Home