Send As SMS

zondag, augustus 28, 2005

DICHTERSALFABET: De B van Brassinga

"Anneke Brassinga is een van de belangrijkste dichteressen van ons land," aldus de flaptekst van Wachtwoorden: Verzamelde, herziene gedichten 1987-2003 (De Bezige Bij, 2005). Maak daar dichters van en ik ga akkoord. Tenslotte lijkt het nu alsof ze enkel met de Vrouwkjes en Froukjes concurreert en niet met de Gerrits.

Brassinga's laatste bundel Timiditeiten (De Bezige Bij, 2003) stond ook in de kast, maar ik heb de Verzamelde gekocht -- inclusief Timiditeiten -- omdat ik altijd Verzamelde gedichten koop, en omdat ik zuinig ben. Ik zal dus verwijzen naar Timiditeiten zoals die (herzien) is opgenomen in Wachtwoorden.

Brassinga is diep romantisch. Denk ik. Romantiek heeft uiteindelijk minder te maken met de uitdrukking van overlopende gevoelens, dan met een geloof in het Absolute, d.w.z. de oorspronkelijke eenheid en het werkelijk geluk, nu verloren, misschien voorgoed, maar niet verloren voor het verlangen. Het meest fundamentele verlangen is immers geen verlangen naar dit of dat ontbrekende object; het verlangen is het ontbreken zelf -- denk aan de dubbele betekenis van het Engelse want. Het verlangen is niets dan de scheur in het Absolute, de Zondeval die zowel nostalgisch maakt naar de verloren eenheid, als doet hopen op terugkeer. Romantische ironie: er ligt een belofte in falen, maar de belofte vooronderstelt het falen, en staat dus haar eigen vervulling in de weg. De tijd van het verlangen is de onvoltooid verleden toekomende: "Ik zou gelukkig zijn."
o.v.t.t.

Het zijn maar weinige klanken, een klein
ontsluierd gebied op een onmetelijk toetsenbord
nog bijna geheel onbekend. Wat zij doen ontwaken

komt met het thema overeen
dat daar gevonden is: welk een rijkdom
zich verbergt in ons, in de ondoorgronde,

ontmoedigende nacht van de ziel die wij zien
als een leegte, als niet bestaand.
Het is een valreep van afscheid, daglicht

dat beweegt over donkerende weiden, nadert
welk een rijkdom in de ondergang, in deze
onvoltooid te blijven verleden toekomende tijd.
Als woorden wacht-woorden zijn, dan is muziek toekomstmuziek. Wat muziek uiteindelijk doet ontwaken zijn niet enige tonen gespeeld in een bepaalde volgorde, maar alle tonen, alle mogelijkheden, die niet worden aangeslagen. Is het niet zo dat, als we luisteren naar een muziekstuk, het ons soms uit de toekomst lijkt te bereiken? Op de eerste plaats is er de verwachting die onze luisterervaring even sterk structureert als dat wat we al gehoord hebben. Op de tweede plaats is er de toekomst zoals die niet voor te stellen is, "die wij zien / als een leegte, als niet bestaand", als het Absolute dat ons buitensluit. Wellicht zijn de verwachtingspatronen die een muziekstuk schept, inlost en/of frustreert, een speelse manier om die onvoorstelbare, absolute toekomst te bezweren? De inlossing van de uiteindelijk belofte -- het einde van het verlangen -- is immers de dood zelf, en een reünie met de rijkdom van het Absolute kan slechts onze eigen ondergang betekenen. "That strain again! it had a dying fall" (Twelfth Night). Muziek -- en bij uitbreiding poëzie -- bevindt zich op, of vormt "een valreep van afscheid", die de Val in gedachten roept en daarmee het verloren paradijs. Maar enkel als "promesse de bonheur" (Stendhals definitie van kunst die Brassinga elders aanhaalt).

Er wordt veel gevallen en neerwaarts bewogen in Timiditeiten. Icarus (die Brassinga al dan niet intentioneel verwart met Phaiton) wordt aangehaald in "Evolutie". De erudiete samenklontering van Genesis, Darwin en Griekse mythologie is typerend voor de geestige en ongedwongen manier waarop Brassinga omgaat met de ideeëngeschiedenis:
Wij nakoomlingen worden met de helm geboren
genetisch bovendien gezegend met een heilige vrees
voor ieder smetcontact en voor de val, vooral.
Een cyclus heet "Grensgeval" en ik ben geneigd het woord (ook) letterlijk te lezen: een vallen dat een grens is, een ondergang die (nog) niet dé ondergang is, die voor het niets stilhoudt, "een valreep van afscheid". Het tweede en laatste gedicht van de cyclus is een poëtica:
Ik blijf tot aan mijn laatste snik
de dorpsgek, met verwoed gejank
begroetend elke utopie, plaats zonder plek.

Een dichter heeft niets in te lijven,
een dichter schrijft zich uit. De strompellijn
van inkt omkringt een eigen heilstaat,

speldeprik waar zich heerst op de wereld
in aspect van schone onbegoochelende
waarheid die de gek slechts janken kan

terwijl hij een voor een laat varen
nieuwe dromen, ze in het koude bad
van Zijn en Tijd verzuipt.
Waar in "o.v.v.t" beelden als "nacht van de ziel" en "donkerende weiden" werden ontleend aan de archaïsche voorlopers van de bekentenislyriek, zo put Brassinga hier uit het schijnbaar even archaïsche vocabulaire van revolutionaire politiek ("utopie", "heilstaat") en metafysica ("Zijn en Tijd"). Net als in "o.v.v.t" werken die cliché's niet als cliché's. Als ik Brassinga's vroegste gedichten lees in Wachtwoorden, valt me op dat de beginnende dichter geen enkele moeite heeft beelden als "zwarte vrucht van droefheid / in de regen" (p. 18) volkomen serieus en met grote zekerheid en effectiviteit durft en wéét te gebruiken. Heeft dat iets te maken met de relatief late leeftijd waarop zij debuteerde? Nergens zie ik de post-adolescente drang om (mogelijke) cliché's óf te omzeilen in zo "verrassend" mogelijke woordbouwsels óf er vet bij te staan knipogen. Tegelijk gebruikt Brassinga "donkerende weiden" en "heilstaat" natuurlijk wel met lichte ironie. Maar het is de pragmatische ironie van een vertaler, de ironie waarmee ook neologismen en vergeten woorden gebruikt worden: de meest banale en de meest ongewone woorden zijn tenslotte allebei gewoon woorden, en wat je ermee kunt zeggen wordt minder bepaald door het woordenboek of de goede verstaander of de goede smaak, dan door het gedicht waarin ze voorkomen. Soms is het gewoon het beste om "utopie" of "nacht van de ziel" te zeggen.

Het gedicht claimt de utopie, de ou-topos of non-plaats. Dat is de "schone onbegoochelende / waarheid" van de poëzie. Eigenlijk is deze non-plaats een gemeenplaats: het autonome, maatschappelijk nutteloze domein van de kunst zou juist in die autonome nutteloosheid een mogelijk "kritisch" functie kunnen vervullen t.a.v. de maatschappij. Etc. Ik wil eigenlijk geen aanhanger meer zijn van deze theorie, maar ze blijft me voorlopig dierbaar. Volgens Adorno -- aan wie Brassinga een gedicht wijdt -- moet kunst, om wáár te zijn, niet de maatschappelijke werkelijkheid representeren, maar negeren, d.i. er de antithese van vormen. ("Waarheid is de absolute negatie van alle bestaande maatschappelijke verhoudingen" is een quasi-citaat van Adorno dat ik eens heb overwogen op mijn rechterarm te laten tatoeëren.) Dat lijkt op de dichter (N.B. géén "dichteres") die zich uitschrijft, die in haar gedichten, aan de andere kant van de geschiedenis, een anarchistische heilstaat sticht.

De laatste strofe schijnt aanvankelijk anti-utopisch. Er is een fraaie woordspeling op "varen": de dromen, die varen als speelgoedbootjes in het bad van een kind, worden met tyrannieke hand verzopen. Hierdoor krijgt de clichématige uitdrukking "het laten varen van dromen/idealen" iets fataals. Maar die fataliteit is niet per se negatief. Ze is volkomen noodzakelijk. Is een droom niet nog te "plaatselijk", d.w.z. te concreet voor de non-plaats van de utopie? De absolute utopie is even droomloos als dat ze wereldloos is; ik stel me haar voor als de "politieke" variant op de "nacht van de ziel die wij zien / als een leegte, als niet bestaand". Misschien eindigt het gedicht daarom met die ultieme abstracties, Zijn en Tijd? In ieder geval worden we gewezen op tijd als dat wat een verwezenlijking van de utopie gelijktijdig mogelijk maakt (door heil te doen verwachten) én onmogelijk maakt (omdat tijd in de weg staat van de eeuwigheid, en elke droom als zijnde te werelds, te tijdelijk, in zijn badkuip laat verzuipen).

Het Absolute: je kunt er niet over denken zonder te vervallen in paradoxen en ironie. Je kunt er ook cynisch over doen, of er liever over zwijgen. Maar paradoxen leiden hun eigen leven. En: "De betere wereld blijft koppig naar ons verlangen" ("De schoonheid", (V)).

*

Voor verdere studie: hoe herken ik een dichteres?

7 Comments:

Jeroen Mettes said...

Ja, wat?

10:35 PM  
Herlinda Vekemans said...

Wel, als het goed is, zwijgt iedereen instemmend. Geniet van de stilte; straks gaan we vast weer morrelen, grommelen, mopperen en brommen.

12:03 AM  
Jeroen Mettes said...

Ik hoop het!

12:14 AM  
With the lights out said...

Check it out

With compliments...

12:17 AM  
Anonymous said...

Blog dialogue
Lisa Ayres doesn't know where she's going to find the 30 minutes to write about her business every day, but she plans on tracking them down.
Hi, I surfing and found your blog! If you are interested, go see day care management software related site. It

isn't anything special but you may still find something of interest.

12:38 AM  
Anonymous said...

Egypt's bloggers rule
The subject? The forthcoming presidential campaign. But the source isn’t one of Egypt’s major newspapers.
You might like my accounts receivable blog. It has good accounts receivable news.

12:56 AM  
Jeroen Mettes said...

I hate you, spam! You're on my list! When the revolution comes, you will be among the first on the train to Siberia!

10:15 PM  

Een reactie plaatsen

<< Home