Send As SMS

vrijdag, augustus 19, 2005

DICHTERSALFABET: De B van Blaauwendraad

Ik introduceer een nieuw, supplementair principe: een oninteressante bundel in de kast van de boekhandel kan worden vervangen door een interessante bundel die niet in de kast staat. Esther Blom -- het is niet anders -- slaan we over. Morgen: Boskma. Vandaag: een achterkant.
Catharina Blaauwendraad paart in deze bundel een grote lyrische directheid
Direct t.a.v. wie of wat? De lezer? Maar geeft de titel van Niet ik beheers de taal (Uitgeverij Holland, 2005) niet al aan dat communicatie niet zomaar verloopt van A naar B, van dichter naar lezer, laat staan in een rechte lijn? Bovendien, wat is de waarde van "een grote lyrische directheid"? Is het niet juist een bijzondere eigenschap van lyriek altijd een omweg te maken?

aan een in onze tijd zeldzaam vormbesef
U heeft het al geraden: aan het woord is Jean Pierre Rawie. Het zal u evenmin verbazen dat ik het niet eens ben met het gelijkstellen van traditionele, vaste vormen zoals het sonnet met vorm überhaupt. Het prozagedicht of het vrije vers -- althans in sommige gedaanten -- zijn intussen zo gestandardiseerd en gecodificeerd, dat het onzinnig is om ze vormloosheid te verwijten. Ik zou zelfs Ilja Leonard Pfeijffer eerder een overdaad aan vorm verwijten dan andersom; zijn poëtica van de "onverstaanbare" overdaad is op zijn best een maniërisme, op zijn slechts een maniertje -- de wederkeer van Vijftig als formule. Het sonnet was ook eens een avant-gardistische vorm (niet-klassiek en in de volkstaal); nu is het één van de vele vormen die een dichter ter beschikking staan, en die geen intrinsieke waarde of waardeloosheid heeft; het is maar net wat de dichter ermee doet of wil doen. Andreus' sonnet is niet Mallarmés sonnet is niet Shakespeares sonnet is niet Berrigans sonnet is niet Neruda's sonnet. Wel is het zo dat de post-feodale, pre-kapitalistische wereld, waar het sonnet onheroepelijk als vorm aan verbonden blijft, verdwenen is, waardoor het gebruik van de vorm niet vanzelf spreekt. In feite is het niet eens vanzelfsprekend om in het Nederlands te schrijven, of überhaupt een leven aan de poëzie te wijden. Wat niet wil zeggen dat het vanzelfsprekend is om dat niet te doen. De enige ronduit slechte reden om wat dan ook te doen in welke vorm dan ook is nostalgie of angst voor het leven.
(waaraan haar door vertalingen uit onder andere het Spaans verworven
discipline niet vreemd zal zijn).
Goed, vorm is een kwestie van discipline. Daar ben ik het mee eens. Maar de dichter moet zichzelf disciplineren, niet zich láten disciplineren door de arbitraire wet van een metrum. Bovendien is die discipline geen doel op zich (een goede definitie van fascisme?), maar enkel interessant voor zover een gedisciplineerd gebruik van vorm bevrijding mogelijk maakt. De geschiedenis van de poëzie is de geschiedenis van de vrijheid, die steeds weer bevochten moet worden op de traditie en de schrikbarende accumulatie van versteende en verstenende vormen.
Daarvan getuigen niet slechts de sonnetten, maar ook, en misschien zelfs nog
subtieler, de ogenschijnlijk minder gebonden verzen.
Hoe meer aan het oog onttrokken de gebondenheid, hoe subtieler de vorm? De vereerder van gebondenheid zoekt in het geslaagde, maar "ogenschijnlijk" minder gebonden gedicht een nog diepere gebondenheid, zoals een paranoïcus in de meest heterogene warboel van contingenties de grootste samenzwering zal ontdekken. ("Dat bewijst alleen maar hoe gróót dit is, man!") Hij durft niet denken dat die subtiliteit misschien iets met ongebondenheid te maken zou kunnen hebben, met een zekere vormloosheid, of misschien zelfs met het toeval.

Er zijn er bij, zoals Mars!, die geschreven lijken te zijn om uit het hoofd te worden geleerd.
Worden niet alle gedichten geschreven om uit het hoofd te worden geleerd, of op z'n minst om te worden herlezen (een luie vorm van uit het hoofd leren)? Ik denk van wel. En dat zegt iets over het belang van "gebonden" vormen, nl. dat als een sonnet van Blaauwendraad niets anders was dan een voorbeeld van een Sonnet, een afschaduwing van het grote Sonnet in de hemel (de boekenkast van Jean Pierre Rawie), waarom zouden we er dan naar terugkeren? Canonieke vormen: best; maar alleen gebruikt op een manier die de canon zal veranderen. (Hoe ouder ik word, hoe meer ik het met T.S. Eliot eens ben; verontrustend, niet?)
Maar men vergisse zich niet: ondanks de herkenbare emotie en onmodieuze
verstaanbaarheid,
"Emotie" en "verstaanbaarheid" zijn hier bijna inwisselbare termen, zoals ook "herkenbare emotie" me een pleonasme lijkt (voor Rawie, niet voor mij). Ik heb daar vandaag niet veel meer over te zeggen dan wat ik al niet eerder heb gezegd (dat de herkenbaarheid vooraf lijkt te gaan aan de emotie, en dat in het kwalijkst geval (kitsch) de emotie niets anders is dan de traan die we laten bij het herkennen van onszelf als "speciaal" in onze alledaagsheid). Het enige woord dat hier opvalt omdat het niet hetzelfde zegt als alle andere is "onmodieuze". Het gaat hier om een poëtische en poëticale mode natuurlijk, niet om een brede maatschappelijke trend. Wie pleit er inmiddels in de politiek niet voor "herkenbare emotie" en "verstaanbaarheid"? Het zijn de grote woorden van onze tijd. De kiezer moet zich door "Den Haag" of "Brussel" net zo serieus genomen voelen als hij zich door de commerciële televisie genomen voelt. De dichtkunst blijft daarbij achter, maar kent zij in wezen niet een heel ander modesysteem? Is een bepaalde mate van aristocratische onverstaanbaarheid niet altijd een kenmerk geweest van poëzie, juist ook van de meest traditionele, gebonden vormen? Een sonnet is helemaal niet onmiddellijk verstaanbaar, d.w.z.: het kan wel een relatief eenvoudige "inhoud" communiceren, maar hoe het dat doet en of het dat goed doet, daar kan de lezer, die nooit een ander sonnet gelezen heeft, vrijwel niets zinnigs over zeggen. Wordt dan niet gepleit voor poëtische verstaanbaarheid in het algemeen, maar voor verstaanbaarheid voor een verlichte elite, meer bepaald een elite die zich niet heeft laten verpesten door de twintigste-eeuwse avant-garde? Nee, ik denk het niet. Rawie is een volksdichter en hij lijkt zich niet voor zijn toegankelijkheid te schamen. Tegelijk meet hij zich een archaïsche, aristocratische stijl aan. Het tragi-komische van zijn positie ligt besloten in het feit dat hij zich identificeert met een elite zoals die nooit bestaan heeft, een elite zoals het volk zich een elite droomt: elegante, publieksvriendelijke kasteelbewoners met capes. Rawie functioneert een beetje zoals het Nederlandse koningshuis vanaf het begin van haar post-revolutionaire carrière gefunctioneerd heeft, d.i. als anachronistisch sprookje.
waait door deze gedichten die geheimzinnige wind, waarzonder ware poëzie niet kan bestaan.
Er komt een moment dat de formalist toe moet geven dat ("ware") poëzie nooit met vorm kan samenvallen. Dat is het moment dat de magische ingrediënten uit de classistische koelkast worden gehaald: het sublieme, het je ne sais quoi, de muze, de inspiratie, het genie, etc. Het is altijd een geheimzinnig supplement. Het Derridiaanse punt om nu te scoren is natuurlijk dat het gedicht, hoe formeel en ambachtelijk het ook mag zijn, als poëtisch artefact, dit vormloze supplement vooronderstelt. Zoals de monarchie de vulgaire maar mysterieuze macht van het geld vooronderstelt? Ik geloof in ieder geval dat, zoals je weinig kunt leren over de politieke moderniteit door het bestuderen van de stambomen van staatshoofden, je ook iets heel wezenlijks mist van de poëziegeschiedenis als je enkel de genealogie der vormen in beschouwing neemt.

Ik weet maar voor 80% wat ik met die laatste opmerking bedoel, en mijn HTML doet moeilijk -- sterker nog: handelt buiten mijn wil om --, dus ik houd op. Het is hopelijk overbodig, maar ik zeg het toch nog eens: dit zijn geen recensies. Tot ziens!

10 Comments:

Harry Zevenbergen said...

´Is een bepaalde mate van aristocratische onverstaanbaarheid niet altijd een kenmerk geweest van poëzie´

Nee dat is het niet, er is naast aristocratische onverstaanbaarheid ook altijd plaats geweest voor ´volkse´verstaanbare poezie. Wie herinnert zich niet de performacedichters van de middeleeuwen de troubadours?

8:52 PM  
Jeroen Mettes said...

Harry: De troubadours waren paradigmatisch aristocratische dichters. Ze waren vaak zelf aristocraat en schreven vooral voor de hoven, en voor elkaar. Wat ze schreven voor de hoven was verstaanbaar voor de hoven. (Toch niet het volk dacht ik.) Wat ze schreven voor elkaar was minder op communicatie gericht dan op het verbeteren van de techniek. Denk aan de sestina, etc.

De troubadour heeft in ieder geval weinig met het Lenny Kuhr of het songfestival te maken. Geen "performancepoëzie" in de populistische betekenis die vandaag aan die term gegeven wordt. De vergelijking is simpelweg historisch incorrect en misleidend.

Waarmee ik niets tegen werkelijke volkspoëzie wil zeggen, die altijd een inspiratiebron is geweest voor de kunstpoëzie. Ik wil evenwel toch de kunstpoëzie van de volkspoëzie onderscheiden. Historisch gezien. En bovendien vaststellen dat "authentieke" folkloristische tradities reeds lang verpest zijn door commercie en massaproductie.

9:45 PM  
Jeroen Mettes said...

Niet dat de producten van commercie en massaproductie niet interessant zouden zijn... verre van. Maar je begrijpt het punt, hoop ik. Dat wie zich de troubadours herinnert zoals jij (als waren het de Beatles) de troubadours helemaal niet herinnert.

Dat is propaganda van de lobby van "de performancedichters". Een veel beter argument dat voor hun bestaansrecht pleit zijn gewoon de Beatles zelf. Of rappers. Of wie ook iets bijzonder interessants doet in een hedendaags massamedium. Helaas zie ik een supercommerciële rapper als Jay-Z (nu helaas met pensioen) duizend keer boeiender dingen doen in naam van harde cash dan "performancedichters" in naam van de poëzie en "de troubadours".

9:54 PM  
Harry Zevenbergen said...

Alweer sla je het gedeelte van de geschiedenis wat jou niet aanstaat over. Troubadours trokken inderdaad langs de hoven en traden op voor de edelen. Maar Troubadours traden ook in steden en dorpen op. Op markten, feesten, gewoon op straat. En verhaalden in hun gedichten en liedjes van wat er allemaal gaande was in de wereld (denk hierbij niet aan de Beatles maar aan Woody Guthrie, Bob Dylan, Phil Ochs, Billy Bragg, Robb Johnson, Attila the Stockbroker) en ze zongen/vertelden natuurlijk ook over de liefde.
Ik kan me nauwelijks voorstellen dat ze op de markt succes hadden met aristocratische verzen.
En volks- en kunstpoezie scheiden prima, maar wanneer je in algemene zin praat over poezie kun je dus nooit zeggen:
´Is een bepaalde mate van aristocratische onverstaanbaarheid niet altijd een kenmerk geweest van poëzie,´

7:45 AM  
Jeroen Mettes said...

Oké. Als ik zeg "poëzie" bedoel ik altijd kunstpoëzie. Dat is helemaal niet zo ongebruikelijk en makkelijk te begrijpen.

Dat edellui optraden op het marktplein lijkt me ondenkbaar in de middeleeuwen, en ik zou daar wel eens bewijs van willen zien. Dat hun werk via anderen een groter publiek bereikte dan het hof zal ongetwijfeld waar zijn. Maar zoals je ongetwijfeld weet was het onderwerp niet zelden HOOFSE liefde.

Maar misschien verwar je de troubadours met jongleurs of minstrelen. Maar ik heb besloten geen discussies meer te voeren op basis van een gebrek aan informatie.

8:20 AM  
Jeroen Mettes said...

D.w.z. als ik tijd heb ga ik wat over de troubadours lezen.

8:26 AM  
Ruben van Gogh said...

Troubadours-, volks-, danwel aristocratische poëzie: het lijkt me dat dat verschil (zo het er al was) toch veel kleiner was dan tegenwoordig.
Laten we de moderne poëzie (waar over geschreven wordt in mijn zo graag gebezigde termen 'formele woorden') aristocratische noemen, en de performance (welaan slam) poëzie volks. Dan is dat verschil in verstaanbaarheid, zowel voor het volk als voor de aristocratie, toch wel aanmerkelijk toegenomen, dunkt me.
Ik kan me zo voorstellen dat het volk van vroeger de elitairdere poëzie toch beter kon verhapstukken, dan tegenwoordig.
(Bevinden we ons met deze terminologie trouwens wel niet heel dicht bij racisitische terminologiën?)

1:17 PM  
Samuel Vriezen said...

De middeleeuwse hofculturen kende wel degelijk allerlei ontzettend verfijnde kunst die echt voor kenners bedoeld was. De poezie van de 14e eeuw (die ik zelf vooral tegenkom als ik naar een of ander Ballade, Virelai of Rondeau luister) komt op mij vaak wel echt als zeer gekunsteld, erudiet en complex over. Wat wil je ook bij een stijl waarin men doodleuk drie teksten door elkaar heen zingt.

Met de muziek van die tijd is het i.i.g. zeker zo. Die is uiterst subtiel en totaal niet voor leken. Sterker nog, ik denk dat dat idee van een kenners-muziek in die tijd bij uitstek een hoogtepunt beleefde. Guillaume de Machaut, dat is powerhouse componeren. Om nog maar niet te spreken over wat er vlak na hem gebeurde - probeer voor de gein eens een opname te vinden van Ciconia's Sus Une Fontayne, of Solage's absoluut waanzinnige rondeau Fumeux Fume. (overigens heb ik het hier om een iets latere periode dan die van de troubadours en trouveres).

3:34 PM  
Jeroen Mettes said...

Ik denk dat die "verstaanbaarheid" van de troubadours werkelijk een vergissing is, hoewel je waarschijnlijk wel gelijk hebt, Ruben, dat de kloof is toegenomen. Er is niettemin volgens mij niets wezenlijks democratisch aan een "performance", behalve dat je er niet voor hoeft te kunnen lezen. Maar dat kan iedereen tegenwoordig.

En in zekere zin wordt een gedicht altijd opgevoerd, zelfs als je het voor jezelf leest. Wat is er dan mis met het horen voorlezen door een voorleeskunstenaar? Niets, lijkt me. Stel je voor dat de cultuur correcte consument muziek alleen als partituur tot zich zou mogen nemen!

Tegelijk is het omgekeerde ook waar: elk gedicht -- ook een zuiver oraal gedicht -- bestaat uiteindelijk voort als tekst. D.w.z. als "een kleine machine gemaakt van woorden" die je herhalen kunt. Rijm etc dienden aanvankelijk immers als geheugensteuntje, zoals we daar nu letters en papier en nieuwere media voor hebben. Dichters schreven al voordat het schrift was uitgevonden.

En het moet het ook waard zijn een gedicht te herhalen. De "verstaanbaarheid" van veel op performance gerichtte poëzie lijkt me, nu, vaak een eenmalig effect te hebben. Bij slams is dat simpelweg waar het om te doen is. Niet?

(Over het verschil tussen "volks" en "aristocratisch": daar kunnen we misschien beter over zwijgen. Dat zou kunnen doen denken dat kunst volksvijandig is en hoe simpeler het entertainment hoe democratischer, terwijl het tegendeel waar zou moeten zijn. De folkzangers die Harry noemt: dat zijn inderdaad volkszangers, maar wat mij betreft ook kunstenaars. Kunst is geen sociologische categorie.)

7:01 PM  
Ruben van Gogh said...

De grootste grap in het hele peformance gebeuren (naast dat het ook maar een ophokterm is, bedoeld om een verschijnsel af te dekken zodat het niet geïnfecteerd kan worden door andere) is dat Erik Jan Harmens voormalig Nederlands kampioen poetry-slam is. En je kunt veel van hem zeggen, maar niet dat hij poëzie schrijft en performt die in een eenmalig effect sorteert (los van het feit dat de voordracht een eenmalig medium is, tenzij je hetzelfde gedicht achter elkaar door voordraagt – dan krijg je een serie losse, eenmalige effecten).
Aan de andere kant zou je je er sterk voor kunnen maken dat zijn voordracht zèlf het eenmalig effect is – een niet Nederlands sprekende toehoorder, uitgerust met een korte termijn-geheugen, zou uit zijn notoir gedragen monotone voordracht niet kunnen opmaken of het steeds eenzelfde, danwel een serie verschillende gedichten betreft.

6:37 AM  

Een reactie plaatsen

<< Home