DICHTERSALFABET: De A van Van Amstel
Lang heb ik de Nederlandse poëzie genegeerd. Hoe lang blijkt uit het feit dat ik moet zoeken naar de poëzieafdeling bij de nieuwe Verwijs in de Haagse Passage, die in feite toch niet zó nieuw meer is. (Ik ken alleen de filosofieafdeling.) Goed. Eenmaal aangekomen bij de poëziekast besluit ik om dit blogproject alfabetisch aan te pakken. Ik zal auteurs kiezen en individuele bundels, geen bloemlezingen of verzameld werk. Systematisch: de één na de ander, één voor één. Zo'n bundel schaf ik aan en lees ik in het restaurant van de Hema onder het genot van een grote beker Coca-Cola Light.
De eerste bundel die ik tegenkom op de plank is Het oog van de storm van Anne van Amstel uit 2004, uitgegeven bij Uitgeverij Voetnoot in de reeks Eigentijdse Poëzie. We zijn Voetnoot bijzonder veel dank verschuldigd voor het uitgeven van Baudelaires kunstkritieken in het Nederlands, die we zeker binnenkort zullen lezen. Maar over het poëziefonds ben ik op voorhand skeptisch. Anders dan in de VS bijvoorbeeld, waar vrijwel alle interessante dichters onder de 70 bij kleine, onafhankelijke uitgevers publiceren, is dat in Nederland/Vlaanderen zeldzaam. (Daar zijn ongetwijfeld historische, literatuursociologische redenen voor -- de institutionalisering van Vijftig? het ontbreken van ruimte voor meer dan één poëziegemeenschap? subsidies voor het "moeilijke"? repressieve tolerantie?) Maar in principe ben ik voor zoveel mogelijk kleine uitgevers die zoveel mogelijk goede dichters uitgeven.
Maar helaas, Het oog van de storm is geen goede poëzie. Het titelgedicht is tegelijk het eerste gedicht: een kleine poëticale beginselverklaring, dat zo begint:
"Een bloemetjesgordijn, / een bloemetjesgordijn," rijmt mijn oor onwillekeurig door. En de beeldtaal is niet minder pijnlijk. De eerste woorden vormen meteen een cliché, zoals ook de titel van het gedicht een cliché is. De bundel staat er vol mee: "twee gewonde harten / zijn met elkaar verbonden. // Verzoeken wij de goden?", "Geef ons de ruimte", "stilte voor de storm", "het tij niet kunnen keren" -- en we zijn pas bij het derde gedicht. Het cliché dat de dichter cliché's ten alle tijden moet vermijden is duidelijk niet aan Van Amstel besteed. Dit zijn banale gedichten over banale onderwerpen: relaties, kleuters, demente bejaarden, kankerpatiëntjes, campingromantiek en de vergankelijkheid van campingromantiek. De meest hilarische regel komt voor in het sonnet "Oost-Groningen":
Natuurlijk weet Van Amstel dat ze cliché's hanteert. En natuurlijk doet ze er ook wel wat mee; ze is creatief met cliché's. In de eerste regels van "Het oog van de storm" komen twee figuurlijke gezegdes voor: "een open boek" en het "braak liggen" van de taal "op de bodem van mijn brein". Dit is een curieuze, gemengd-metaforische constructie. Op de eerste plaats kan niets braak liggen op de bodem van wat dan ook; wat braak ligt is altijd de bodem zelf; braak liggen betekent nu precies dat er niets op of in de bodem te vinden is. Op de tweede plaats -- en dit interesseert me het meest -- wordt de figuurlijke uitdrukking "open boek" letterlijk genomen t.o.v. de taal. Het boek moet een echt boek zijn om beschreven te worden. Maar dit schrijven zelf geschiedt in een taal die op een hoogst metaforische plaats wordt aangetroffen. Twee figuren ontmoeten elkaar dus op de letterlijke bladzijde. Maar vervolgens verdwijnt de letterlijke bladzijde toch weer in een figuur, want ik neem aan dat de spreker niet letterlijk een boek wil zijn. Wat de spreker -- en vermoedelijk de dichter -- precies wil weet ik niet, en ik weet evenmin of ze hier opzettelijk hermetisch is of niet. Vrijwel alle andere gedichten zijn bijna pornografisch transparant en het spel met cliché's in die gedichten is zondermeer bewust en goed te overzien. In het gedicht "Zinnen op jouw zoon", bijvoorbeeld, wordt "zinnen" opgevat als werkwoord (de spreker zint op iemands zoon) én als zelfstandig naamwoord (maar de spreker doet dat alleen in taal, in gedachten en gedichten, ze zal geen werk maken van haar verlangen), om tenslotte te eindigen met een derde soort zinnen, het soort waar men spreekwoordelijk buiten kan treden:
Het feit dat De Man zo goed geïllustreerd kan worden met slechte poëzie (zijn eigen voorbeelden zijn vrijwel altijd canonieke schrijvers als Yeats of Rousseau, hoewel hij een uitzondering maakt voor Archie Bunker) laat zien hoe ver de meest gesofisticeerde literatuurtheorie af is komen te staan van wat De Man elders "naive criticism" noemt: het lezen en beoordelen van gedichten zoals dat al een aantal vermoeiende eeuwen in de pers gebeurt. Natuurlijk verafschuw ik literaire journalistiek in elke betekenis van die term, maar ik geloof ook dat "naïeve kritiek" noodzakelijk is. Tenminste, ik voel een sterke behoefte om te oordelen! (Een ondeugd misschien, die duidt op een autoritaire persoonlijkheid?) Er is weinig plaats voor in mijn proefschrift, maar hier wel. En ik zal oordelen, verdomme, of er nu iemand luistert of niet!
Dus waarom is Het oog van de storm een belabberde bundel? Zoals reeds gezegd: banale woorden voor banale zaken? Is dat eigenlijk niet eerlijker dan het begraven van banale zaken onder een berg verbale bling bling à la Ilja Leonard Pfeijffer? Bovendien is het allerminst het geval dat niet banale zaken (zoals daar zijn...?) tot betere gedichten leiden of dat banale zaken per definitie slechte poëzie verzekeren. Het beste gedicht in deze bundel is een haiku getiteld "Kleine uurtjes":
Het beste gedicht van deze bundel is een letterlijk gedicht. Wat betekent dat? Dat er een tweede manier is om de spreektaal poëtisch te behandelen. Naast figuratie. Want "Kleine uurtjes" is natuurlijk meer dan alleen maar letterlijk, het is poëtisch. En poëtisch is niet (louter) figuurlijk. Poëtisch betekent hier een ritmische compositie van rijmende elementen die een gebeurtenis uitdrukken door zelf een gebeurtenis te zijn. En een gebeurtenis is nooit banaal, maar uniek, singulier. Niet dat het gedicht perfect is, geenszins. De bengelende "tot" aan het einde van de tweede regel heeft een spannend prosodisch-semantisch effect, maar geeft de laatste regel naar mijn mening net iets te veel autoriteit, wellicht een morele autoriteit. Goed, ik begin nu zelfs te twijfelen aan de merites van dit ene goede gedicht. Genoeg!
Voor verdere studie: Anne van Amstels website.
De eerste bundel die ik tegenkom op de plank is Het oog van de storm van Anne van Amstel uit 2004, uitgegeven bij Uitgeverij Voetnoot in de reeks Eigentijdse Poëzie. We zijn Voetnoot bijzonder veel dank verschuldigd voor het uitgeven van Baudelaires kunstkritieken in het Nederlands, die we zeker binnenkort zullen lezen. Maar over het poëziefonds ben ik op voorhand skeptisch. Anders dan in de VS bijvoorbeeld, waar vrijwel alle interessante dichters onder de 70 bij kleine, onafhankelijke uitgevers publiceren, is dat in Nederland/Vlaanderen zeldzaam. (Daar zijn ongetwijfeld historische, literatuursociologische redenen voor -- de institutionalisering van Vijftig? het ontbreken van ruimte voor meer dan één poëziegemeenschap? subsidies voor het "moeilijke"? repressieve tolerantie?) Maar in principe ben ik voor zoveel mogelijk kleine uitgevers die zoveel mogelijk goede dichters uitgeven.
Maar helaas, Het oog van de storm is geen goede poëzie. Het titelgedicht is tegelijk het eerste gedicht: een kleine poëticale beginselverklaring, dat zo begint:
Een open boek, geschreven in de taal
die braak ligt op de bodem van mijn brein:
dát wil ik zijn. . . .
"Een bloemetjesgordijn, / een bloemetjesgordijn," rijmt mijn oor onwillekeurig door. En de beeldtaal is niet minder pijnlijk. De eerste woorden vormen meteen een cliché, zoals ook de titel van het gedicht een cliché is. De bundel staat er vol mee: "twee gewonde harten / zijn met elkaar verbonden. // Verzoeken wij de goden?", "Geef ons de ruimte", "stilte voor de storm", "het tij niet kunnen keren" -- en we zijn pas bij het derde gedicht. Het cliché dat de dichter cliché's ten alle tijden moet vermijden is duidelijk niet aan Van Amstel besteed. Dit zijn banale gedichten over banale onderwerpen: relaties, kleuters, demente bejaarden, kankerpatiëntjes, campingromantiek en de vergankelijkheid van campingromantiek. De meest hilarische regel komt voor in het sonnet "Oost-Groningen":
Daar sta ik met mijn zevengranenbrood.Dit is een regel prachtig in zijn onbenulligheid, een onbenulligheid waar ik op een onbeschaamde manier om kan lachen, evenals als om de Freudiaanse vergelijking van menselijke copulatie met een in en uit de buidel van de moeder springend kangoeroekind ("Met dank aan Sir David"). Werkelijk pijnlijk -- ook voor mij! -- is het gebruik van clichématige figuurlijke uitdrukkingen: "kind van mijn tijd", "heer en meester over dood en leven", "titanenstrijd", "geschiedenis schrijven" -- het is me een lijst. En als ik blijf citeren is dat niet uit leedvermaak maar als incantatie.
Natuurlijk weet Van Amstel dat ze cliché's hanteert. En natuurlijk doet ze er ook wel wat mee; ze is creatief met cliché's. In de eerste regels van "Het oog van de storm" komen twee figuurlijke gezegdes voor: "een open boek" en het "braak liggen" van de taal "op de bodem van mijn brein". Dit is een curieuze, gemengd-metaforische constructie. Op de eerste plaats kan niets braak liggen op de bodem van wat dan ook; wat braak ligt is altijd de bodem zelf; braak liggen betekent nu precies dat er niets op of in de bodem te vinden is. Op de tweede plaats -- en dit interesseert me het meest -- wordt de figuurlijke uitdrukking "open boek" letterlijk genomen t.o.v. de taal. Het boek moet een echt boek zijn om beschreven te worden. Maar dit schrijven zelf geschiedt in een taal die op een hoogst metaforische plaats wordt aangetroffen. Twee figuren ontmoeten elkaar dus op de letterlijke bladzijde. Maar vervolgens verdwijnt de letterlijke bladzijde toch weer in een figuur, want ik neem aan dat de spreker niet letterlijk een boek wil zijn. Wat de spreker -- en vermoedelijk de dichter -- precies wil weet ik niet, en ik weet evenmin of ze hier opzettelijk hermetisch is of niet. Vrijwel alle andere gedichten zijn bijna pornografisch transparant en het spel met cliché's in die gedichten is zondermeer bewust en goed te overzien. In het gedicht "Zinnen op jouw zoon", bijvoorbeeld, wordt "zinnen" opgevat als werkwoord (de spreker zint op iemands zoon) én als zelfstandig naamwoord (maar de spreker doet dat alleen in taal, in gedachten en gedichten, ze zal geen werk maken van haar verlangen), om tenslotte te eindigen met een derde soort zinnen, het soort waar men spreekwoordelijk buiten kan treden:
maar nooit zal ik je zoon beminnen:Wederom een cliché op een fatale plek in het gedicht (de laatste twee woorden!). Bedoeld wordt: de spreker zal nooit de ecstatische consumptie van haar lust beleven behalve in deze zinnen, d.i. deze woorden, dit gedicht. Letterlijke zinnen, figuurlijke zinnen. Het lijkt een perfecte illustratie bij Paul de Mans argument in Allegories of Reading dat elke taaluiting in het algemeen en een literaire taaluiting in het bijzonder altijd op twee manieren gelezen kan worden: letterlijk en figuurlijk. Geen van beide leeswijzen is gepriviligeerd, en dit zorgt voor de fundamentele onbeslisbaarheid die elke leesactiviteit parten speelt, waardoor noch het gedicht noch de lezer ooit werkelijk uitgelezen is.
mijn zucht naar troost, mijn wraaklust nu gekooid
zal ik hem niet aanhalen, buiten zinnen.
Het feit dat De Man zo goed geïllustreerd kan worden met slechte poëzie (zijn eigen voorbeelden zijn vrijwel altijd canonieke schrijvers als Yeats of Rousseau, hoewel hij een uitzondering maakt voor Archie Bunker) laat zien hoe ver de meest gesofisticeerde literatuurtheorie af is komen te staan van wat De Man elders "naive criticism" noemt: het lezen en beoordelen van gedichten zoals dat al een aantal vermoeiende eeuwen in de pers gebeurt. Natuurlijk verafschuw ik literaire journalistiek in elke betekenis van die term, maar ik geloof ook dat "naïeve kritiek" noodzakelijk is. Tenminste, ik voel een sterke behoefte om te oordelen! (Een ondeugd misschien, die duidt op een autoritaire persoonlijkheid?) Er is weinig plaats voor in mijn proefschrift, maar hier wel. En ik zal oordelen, verdomme, of er nu iemand luistert of niet!
Dus waarom is Het oog van de storm een belabberde bundel? Zoals reeds gezegd: banale woorden voor banale zaken? Is dat eigenlijk niet eerlijker dan het begraven van banale zaken onder een berg verbale bling bling à la Ilja Leonard Pfeijffer? Bovendien is het allerminst het geval dat niet banale zaken (zoals daar zijn...?) tot betere gedichten leiden of dat banale zaken per definitie slechte poëzie verzekeren. Het beste gedicht in deze bundel is een haiku getiteld "Kleine uurtjes":
Voor de coffeeshopIs dit banaal? Ja, in de zin van alledaags. Bovendien is het volkomen letterlijk. Wat het gedicht enigszins verpest is de titel. Op de eerste plaats heeft een haiku eigenlijk nooit een titel nodig. De handeling die beschreven wordt wint totaal niet bij een extra tijds- of stemmingsbepaling; ze wordt zelfs onderdrukt door de titel (die in het geval van een haiku veel zwaarder weegt dan bij langere gedichten, omdat hij een kwart van de tekst uitmaakt). Het mooie van de haikuvorm is zijn geschiktheid om een gebeurtenis te verbeelden i.p.v. een verhaal te vertellen; narratieve details doen de gebeurtenis -- dat singuliere, efemere gebeuren -- geen goed. Op de tweede plaats is de uitdrukking "kleine uurtjes" natuurlijk weer een cliché, een versleten metafoor. Ik kan er echt niet omheen lezen. Zelfs in het dagelijks leven gebruik ik uitdrukkingen als deze niet zonder ironie. En toch is een figuurlijk cliché minder clichématig dan zijn letterlijke betekenis. Zelfs de meest afgesleten metaforen zijn ontstaan door een creatief, (ja, waarom ook niet:) poëtisch gebruik van de alledaagse ("prozaïsche") spreektaal. Maar dat maakt ze nu juist zo triest. Ze proberen de banaliteit te ontvluchten, maar de banaliteit heeft ze al ingehaald voordat ze je mond kunnen verlaten. Uiteindelijk betekent de metafoor toch iets, iets letterlijks wel te verstaan. Mijn bezwaar tegen Van Amstel is dat ze niet ver genoeg gaat met haar metaforen. In sommige gedichten doet ze inderdaad wel iets met de cliché's die ze gebruikt -- zoals in het gedicht "Zinnen op jouw zoon" --, maar ze gaat niet ver genoeg. De letterlijke betekenis van "Zinnen op jouw zoon" is in één zin samen te vatten (zie boven). Je kunt De Man aanhalen en zeggen dat de keuze tussen letterlijk en figuurlijk onbeslisbaar is en dat het gedicht "radically suspends logic and opens up vertiginous possibilities of referential aberration", maar dat is een zuiver theoretische hyopthese die geldt voor elke taaluiting. Het is duidelijk dat we voor duizelingwekkende mogelijkheden van referentiële afwijkingen niet bij Van Amstel moeten zijn. Sterker nog, als De Mans hypothese klopt, dan is een gedicht als dit minder een gepriviligeerde plek waar de waanzinige waarheid van de taal tot uitdrukking komt dan een poging de waanzin in beschaafde banen te leiden. (Van Amstel is ook thematisch pro-beschaving, wat o.a. blijkt uit de lof die ze een Marokkaan met "een baan, een auto en / een huis" toezwaait.) Veel te beschaafde banen wat mij betreft.
zingt een verslaafde vals tot
hij wordt afgekocht.
Het beste gedicht van deze bundel is een letterlijk gedicht. Wat betekent dat? Dat er een tweede manier is om de spreektaal poëtisch te behandelen. Naast figuratie. Want "Kleine uurtjes" is natuurlijk meer dan alleen maar letterlijk, het is poëtisch. En poëtisch is niet (louter) figuurlijk. Poëtisch betekent hier een ritmische compositie van rijmende elementen die een gebeurtenis uitdrukken door zelf een gebeurtenis te zijn. En een gebeurtenis is nooit banaal, maar uniek, singulier. Niet dat het gedicht perfect is, geenszins. De bengelende "tot" aan het einde van de tweede regel heeft een spannend prosodisch-semantisch effect, maar geeft de laatste regel naar mijn mening net iets te veel autoriteit, wellicht een morele autoriteit. Goed, ik begin nu zelfs te twijfelen aan de merites van dit ene goede gedicht. Genoeg!
Voor verdere studie: Anne van Amstels website.
2 Comments:
Jeroen,
Welkom in poëtisch Bloggerland. Interessante, uitgebreide recensie. Ik hoop meer van je te kunnen lezen. Je uitspraak in je eerste log, poëzie is simpelweg dat wat in een gedicht niet te reduceren is tot tekst, vorm of inhoud, is me evenwel te gemakkelijk. Zou je daar eens wat dieper op in willen/kunnen gaan?
Groet, Ton.
Dag Ton. Good to be here! De uitspraak die je citeert, daar zit een poëtica achter, die ik op deze plaats in de loop van de tijd hoop uit te werken. Ik begrijp je kritiek, zeker nu ik je column over poëtica heb gelezen. Als ik zelf "het onzegbare" of "het onbenoembare" hoor in een vertoog over poëzie, schud ik tanden knarsend mijn hoofd. Maar het is niettemin waar dat een gedicht meer doet dan wat het zegt. Daar kan de dichter of lezer mystiek en mysterieus over doen ("poëzie is het zeggen van het onzegbare") of onverschillig ("het maakt me niet uit hoe het werkt, maar het werkt"), maar je kunt ook serieus nadenken over wat Roman Jakobson "de poëtische functie" heeft genoemd. Ik werk aan proefschrift over poëzietheorie en één van de dingen die me duidelijk zijn geworden is het belang van praktische, "naïeve" kritiek. Heel bot gezegd: het poëtische -- dat wat een gedicht een gedicht maakt en niet enkel een communicatiemiddel -- hangt af van een lezersoordeel. Theorievorming is niet los te zien van een zeker subjectief engagement. Maar omgekeerd geldt ook dat het oordeel over een gedicht altijd een vorm van theorievorming, d.w.z. een poëtica (hoe rudimentair of onbewust ook) vooronderstelt. Maar ongetwijfeld zal ik hier op terugkomen.
Groeten,
Jeroen
Een reactie plaatsen
<< Home